ECLI:NL:RBROT:2019:2134
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- M.A.C. Prins
- Rechtspraak.nl
WW-uitkering en gezagsverhouding tussen priester en Stichting
In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 20 maart 2019 uitspraak gedaan in een geschil over de toekenning van een WW-uitkering aan eiser, die als priester werkzaam was voor een Stichting. Eiser had een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd die op 2 januari 2006 werd omgezet naar een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. De arbeidsovereenkomst werd opgezegd per 28 februari 2017, waarna eiser een WW-uitkering aanvroeg. De Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (verweerder) heeft de aanvraag afgewezen, omdat er volgens hen geen gezagsverhouding bestond tussen eiser en de Stichting. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de verweerder in zijn besluiten heeft geoordeeld dat er geen gezagsverhouding was, wat essentieel is voor de kwalificatie als werknemer onder de Werkloosheidswet (WW). Eiser betoogde dat er wel degelijk sprake was van een gezagsverhouding, omdat hij zijn werkzaamheden uitvoerde volgens aanwijzingen van de Stichting. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de arbeidsovereenkomsten en de omstandigheden van de zaak onvoldoende bewijs bieden voor een reële gezagsverhouding. De rechtbank concludeert dat eiser niet kan worden aangemerkt als werknemer in de zin van de WW, en dat verweerder terecht de WW-uitkering heeft geweigerd.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Eiser kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep.