ECLI:NL:CRVB:2000:AE8532
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- R.C. Schoemaker
- G. van der Wiel
- H.C. Cusell
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake privaatrechtelijke dienstbetrekking tussen imam en stichting
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant, die als imam werkzaam was voor een stichting, tegen een besluit van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). Appellant was van mening dat er sprake was van een privaatrechtelijke dienstbetrekking, terwijl het Lisv stelde dat dit niet het geval was. De rechtbank had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 9 december 1999, waarbij appellant werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. L. van Sommeren, en een tolk. Gedaagde werd vertegenwoordigd door mr. H.J. van Werven.
De Raad overweegt dat de vraag of er sprake is van een privaatrechtelijke dienstbetrekking, met name afhankelijk is van het bestaan van een gezagsrelatie. De Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank dat er onvoldoende bewijs is voor een reële gezagsverhouding tussen appellant en de stichting. De werkzaamheden van appellant, waaronder het leiden van gebedsdiensten en het geven van onderricht in de Koran, zijn in belangrijke mate religieus van aard en bieden onvoldoende aanknopingspunten voor het aannemen van werkgeversgezag.
De Raad concludeert dat het hoger beroep niet kan slagen en bevestigt de uitspraak van de rechtbank. Er zijn geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betekent dat de kosten voor de procedure niet worden vergoed. De uitspraak is gedaan op 20 januari 2000, waarbij de Raad de eerdere beslissing van de rechtbank bekrachtigt.