ECLI:NL:RBROT:2019:1185
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Intrekking vergunning advisering en bemiddeling door AFM op basis van betalingsverplichtingen
In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 19 februari 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Stichting Autoriteit Financiële Markten (AFM) over de intrekking van een vergunning voor advisering en/of bemiddeling. De AFM had de vergunning ingetrokken op basis van artikel 1:104, eerste lid, aanhef en onder m, van de Wet op het financieel toezicht (Wft), omdat de vergunninghouder niet voldeed aan de verplichting tot betaling van heffingen. De rechtbank oordeelde dat de AFM bij de herbeoordeling van het primaire besluit geen rekening hoefde te houden met betalingen die de eiser had gedaan na het nemen van het primaire besluit. De rechtbank benadrukte dat het uitgangspunt van een volledige herbeoordeling niet zo ver strekt dat het opheffen van de tekortkoming tijdens het bezwaar leidt tot herroeping van het handhavingsbesluit. De rechtbank concludeerde dat de AFM terecht de vergunning had ingetrokken, omdat de eiser aanzienlijke achterstanden had in de betaling van heffingen over de periode 2008 tot en met 2016. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond en zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.