ECLI:NL:RBROT:2018:9272

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 november 2018
Publicatiedatum
13 november 2018
Zaaknummer
ROT 18/2118
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijk verklaring beroep bestuursrecht en verzet tegen eerdere uitspraak

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 14 november 2018 uitspraak gedaan in een verzetprocedure tegen een eerdere uitspraak van 30 mei 2018. De opposant, vertegenwoordigd door mr. A.H.H.M. Roelofs, had verzet aangetekend tegen de niet-ontvankelijk verklaring van zijn beroep, dat was ingesteld tegen een besluit van de Autoriteit Financiële Markten (AFM) om de vergunning van de opposant in te trekken. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de gronden van het beroep niet tijdig waren ingediend, waardoor het beroep niet-ontvankelijk werd verklaard. De opposant stelde echter dat de verzuimbrief, waarin hij werd gewezen op het ontbreken van gronden, niet-aangetekend was verzonden. Dit was volgens de opposant in strijd met het Procesreglement bestuursrecht, dat vereist dat een verzuimbrief aangetekend moet worden verzonden om tot niet-ontvankelijk verklaring te kunnen leiden. De rechtbank heeft in deze verzetprocedure vastgesteld dat de verzuimbrief inderdaad niet-aangetekend was verzonden en dat de voorwaarden voor niet-ontvankelijk verklaring niet waren nageleefd. Hierdoor werd het verzet gegrond verklaard en verviel de eerdere uitspraak. De rechtbank heeft de AFM bovendien veroordeeld in de proceskosten van de opposant, vastgesteld op € 250,50. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 2
zaaknummer: ROT 18/2118
uitspraak van de meervoudige kamer van 14 november 2018 als bedoeld in artikel 8:55 van de Algemene wet bestuursrecht op het verzet van

[Naam], te [Plaats], opposant,

gemachtigde: mr. A.H.H.M. Roelofs,
tegen de uitspraak van de rechtbank van 30 mei 2018 in het geding tussen opposant en Stichting Autoriteit Financiële Markten (AFM) over het besluit van 15 maart 2018.

Procesverloop

Bij besluit van 14 december 2017 heeft AFM de vergunning van opposant als bedoeld in artikel 2:75 en/of artikel 2:80 van de Wet op het financieel toezicht (Wft) ingetrokken.
Bij besluit van 15 maart 2018 (het bestreden besluit) heeft AFM het bezwaar tegen dit besluit ongegrond verklaard.
Opposant heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft op 30 mei 2018 bij uitspraak als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Opposant heeft tegen deze uitspraak verzet gedaan. Daarbij is aangegeven dat opposant geen aanleiding of reden ziet om het verzet mondeling toe te lichten.

Overwegingen

1. In deze verzetprocedure moet de rechtbank de vraag beantwoorden of zij bij de uitspraak van 30 mei 2018 het beroep van opposant terecht zonder zitting heeft afgedaan, omdat zij tot het oordeel kwam dat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk was. Dit betekent dat de beoordeling van de rechtbank in deze verzetprocedure beperkt is tot de vraag of terecht uitspraak is gedaan zonder opposant op een zitting te horen.
2. In de uitspraak, waartegen verzet is gedaan, is overwogen dat het beroepschrift niet de gronden van het beroep bevat als bedoeld in artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Awb, dat de gemachtigde van opposant in overeenstemming met artikel 6:6 (aanhef en onder a en slotgedeelte) van de Awb bij brief van 23 april 2018 (de verzuimbrief) op dit verzuim is gewezen en hem een termijn van vier weken na de datum van verzending van deze brief is geboden dit verzuim te herstellen, maar dat de gronden eerst na afloop van de geboden termijn zijn ontvangen. Om die reden heeft de rechtbank het beroep kennelijk niet-ontvankelijk geacht.
3. De rechtbank stelt voorop dat de geboden termijn voor het indienen van gronden, gelet op artikel 1, eerste lid, van de Algemene termijnenwet gelezen in samenhang met artikel 7.1, eerste lid, van het Procesreglement bestuursrecht rechtbanken (niet-KEI-zaken) 2017 (het Procesreglement), eindigde op 22 mei 2018. De gronden van beroep zijn een dag later ontvangen.
4.1.
Opposant heeft erop gewezen dat de verzuimbrief niet-aangetekend is verzonden en dat uit artikel 2.4, derde lid, van het Procesreglement bestuursrecht rechtbanken het Procesreglement volgt dat uitsluitend na aangetekende verzending van een verzuimbrief een niet hersteld verzuim tot niet-ontvankelijkverklaring kan leiden, zodat het beroep ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard.
4.2.
In artikel 2.4, derde lid, aanhef en onder a, van het Procesreglement is bepaald dat niet-ontvankelijkverklaring van het beroep wegens een verzuim als bedoeld in het eerste lid slechts plaatsvindt, indien de uitnodiging om het verzuim te herstellen bij aangetekende brief is verzonden. Op grond van artikel 1.4 van het Procesreglement kan de bestuursrechter van dit reglement afwijken indien de omstandigheden daartoe aanleiding geven.
4.3.
Vast staat dat de verzuimbrief niet-aangetekend is verzonden. Voorts is in die verzuimbrief vermeld dat de rechtbank bij de behandeling van het beroep de Awb en de richtlijnen van het Procesreglement volgt.
4.4.
Nu niet voldaan is aan voorwaarde a van het derde lid van artikel 2.4 van het Procesreglement, dient op grond van die bepaling niet-ontvankelijkverklaring van het beroep achterwege te blijven. Daar komt nog bij dat in de verzuimbrief expliciet vermeld staat dat de rechtbank bij de behandeling van het beroep het Procesreglement volgt. Ten slotte is er in dit geval ook geen sprake van omstandigheden die ertoe leiden dat op basis van artikel 1.4 van het Procesreglement moet worden afgeweken van artikel 2.4, derde lid, van het Procesreglement.
5. Het verzet is daarom gegrond, zodat de uitspraak waartegen verzet was gedaan vervalt. Het onderzoek zal worden voorgezet in de stand waarin het zich bevond.
6. De rechtbank ziet aanleiding AFM te veroordelen in de proceskosten van opposant voor zover die die betrekking hebben op het indienen van een verzetschrift. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 250,50,- (0,5 punt voor het indienen van het indienen van een verzetschrift en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het verzet gegrond;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van opposant tot een bedrag van € 250,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, voorzitter, en mr. J.H. de Wildt en
mr. E.R. Houweling, leden, in aanwezigheid van mr. R. Stijnen, griffier. De uitspraak is in het openbaar geschied op 14 november 2018.
griffier voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven.