ECLI:NL:RBROT:2018:9981

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
6 december 2018
Publicatiedatum
5 december 2018
Zaaknummer
181850
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaarschrift niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding, maar rechtbank oordeelt dat termijnoverschrijding verschoonbaar is

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 6 december 2018 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen eiseres en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen een besluit van verweerder, dat haar met ingang van 21 januari 2018 geen recht meer op een uitkering op grond van de Ziektewet toekende. Verweerder verklaarde het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk wegens niet verschoonbare termijnoverschrijding voor het indienen van de gronden. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres op 14 maart 2018 een faxopdracht heeft gestuurd naar de Belcentrale om het aanvullende bezwaarschrift te verzenden. Hoewel verweerder op 14 maart 2018 een fax heeft ontvangen, ontbrak het aanvullende bezwaarschrift. Pas op 15 maart 2018 ontving verweerder het aanvullende bezwaarschrift. De rechtbank heeft overwogen dat eiseres aannemelijk heeft gemaakt dat zij tijdig het aanvullende bezwaarschrift heeft verzonden. De rechtbank concludeert dat de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar ten onrechte is gebeurd, omdat de termijnoverschrijding verschoonbaar is. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en bepaalt dat verweerder een nieuwe beslissing op het bezwaar moet nemen. Tevens wordt verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiseres.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 1
zaaknummer: ROT 18/1850

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 december 2018 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats eiseres] , eiseres,

gemachtigde: mr. A.T. Tilburg,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder,
gemachtigde: I.M. Veringmeier.

Procesverloop

Bij besluit van 20 december 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder bepaald dat eiseres met ingang van 21 januari 2018 geen recht meer heeft op een uitkering op grond van de Ziektewet.
Bij besluit van 16 maart 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk verklaard wegens niet verschoonbare termijnoverschrijding voor het indienen van de gronden.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Eiseres heeft aanvullende stukken ingediend.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 oktober 2018. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres had tot uiterlijk 14 maart 2018 gelegenheid om haar bezwaar met gronden aan te vullen. De gemachtigde van eiseres heeft op 14 maart 2018 per e-mail een faxopdracht gestuurd naar de Belcentrale. Dit is een bedrijf dat sinds enkele jaren het uitgaande faxverkeer voor het kantoor van de gemachtigde verzorgt. Met deze e-mail beoogde de gemachtigde om de Belcentrale opdracht te geven het aanvullende bezwaarschrift van eiseres naar verweerder te faxen. Verweerder heeft op 14 maart 2018 wel een faxbericht van eiseres ontvangen, maar niet het aanvullende bezwaarschrift. Verweerder heeft op 15 maart 2018 alsnog het aanvullende bezwaarschrift per fax ontvangen.
2. Verweerder heeft vervolgens het bestreden besluit genomen met als reden dat eiseres het bezwaar niet tijdig compleet heeft gemaakt.
3. Eiseres voert in beroep aan dat zij de tijdige verzending van het aanvullende bezwaarschrift op 14 maart 2018 aannemelijk acht.
4.1
Artikel 6:5, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat een bezwaarschrift ten minste de gronden van het bezwaar dient te bevatten.
Artikel 6:6 van de Awb bepaalt dat een bezwaar niet-ontvankelijk kan worden verklaard indien niet is voldaan aan artikel 6:5, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn.
Artikel 6:9, eerste lid, van de Awb bepaalt dat een bezwaarschrift tijdig is ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen.
Artikel 6:11 van de Awb bepaalt dat, ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift, niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege blijft indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
4.2
Volgens vaste rechtspraak (bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) van 4 april 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1242) is het indienen van een bezwaarschrift door middel van een faxbericht op zichzelf aan te merken als een toelaatbare wijze van verzending. De aan deze wijze van verzending verbonden risico’s dienen voor rekening van de verzender te komen. Dit brengt mee dat, als door de geadresseerde wordt gesteld dat het verzonden stuk niet is ontvangen, het op de weg van de verzender ligt de verzending aannemelijk te maken. Indien de verzender de verzending aannemelijk heeft gemaakt, ligt het vervolgens op de weg van de geadresseerde om het vermoeden dat het faxbericht de geadresseerde heeft bereikt te ontzenuwen. Hiertoe is niet vereist dat de geadresseerde aannemelijk maakt dat het faxbericht niet is ontvangen. Voldoende is dat op grond van wat hij aanvoert de ontvangst redelijkerwijs kan worden betwijfeld.
4.3
De rechtbank dient allereerst te beoordelen of eiseres de tijdige verzending van de gronden van bezwaar aannemelijk heeft gemaakt. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
4.3.1
De gemachtigde van eiseres heeft op 14 maart 2018 om 21:59 uur per e-mail een faxopdracht gestuurd naar de Belcentrale. Deze e-mail had als onderwerp het faxnummer van verweerder en als bijlage een elektronisch bestand met als bestandsnaam “ [bestandsnaam] .pdf” en een bestandsgrootte van 82 kB.
4.3.2
De Belcentrale heeft op 14 maart 2018 om 22:03 uur een e-mail gestuurd naar de gemachtigde van eiseres met de mededeling dat zijn faxbericht op 14 maart 2018 om 22:02:38 uur is verstuurd naar het faxnummer van verweerder. Volgens een mondelinge mededeling van de Belcentrale aan de gemachtigde van eiseres had dit faxbericht aan verweerder een bestandsgrootte van 114,22 kB, hetgeen volgens de gemachtigde correspondeert met een documentomvang van twee pagina’s.
4.3.3
Verweerder heeft op 14 maart 2018 om 22:02 uur van de Belcentrale een faxbericht van één pagina zonder bijlage ontvangen. Dit bericht bevatte een groetregel, de naam en contactgegevens van de gemachtigde van eiseres en een disclaimer. Ook bevatte dit bericht een e-mailbericht van 14 maart 2018 met als onderwerp: “Scan (zie bijlage)”. Dit bericht bevatte niet de naam of het dossiernummer van eiseres.
4.3.4
De gemachtigde van eiseres heeft op 14 maart 2018 om 22:10 uur een e-mail aan eiseres gezonden, met als bijlage een bestand met dezelfde bestandsnaam en dezelfde bestandsgrootte als in zijn e-mail aan de Belcentrale van 14 maart 2018 21:59 uur, waarmee hij eiseres informeerde over het aanvullende bezwaarschrift dat hij “zojuist” bij verweerder had ingediend.
4.3.5
De gemachtigde van eiseres heeft, nadat hij door een medewerker van verweerder telefonisch was geïnformeerd dat verweerder een fax zonder bijlage van hem had ontvangen, op 15 maart 2018 om 8:48 uur een faxopdracht aan de Belcentrale ge-e-maild met een gelijkluidend onderwerpveld en als bijlage een elektronisch bestand met dezelfde bestandsnaam en dezelfde bestandsgrootte als in zijn e-mail aan de Belcentrale van 14 maart 2018 21:59 uur.
4.3.6
Verweerder heeft op 15 maart 2018 om 8:48 uur een faxbericht van drie pagina’s ontvangen, waarvan de eerste pagina identiek is aan het faxbericht dat verweerder op 14 maart 2018 had ontvangen en waarvan de overige twee pagina’s het aanvullende bezwaarschrift betreffen.
4.3.7
De rechtbank is op grond van de voorgaande overwegingen van oordeel dat eiseres aannemelijk heeft gemaakt dat zij op 14 maart 2018 en daarmee tijdig het aanvullende bezwaarschrift aan verweerder heeft verzonden. Doorslaggevende betekenis kent de rechtbank daarbij toe aan het feit dat, anders dan in de door verweerder aangehaalde uitspraak van de Raad van 11 januari 2007 (ECLI:NL:CRVB:2007:AZ7169), in deze zaak verweerder wel tijdig een fax van eiseres heeft ontvangen en dat deze fax bovendien een verwijzing naar een bijgevoegde scan bevatte, dat de bijlagen in de faxopdrachten aan de Belcentrale van 14 en 15 maart 2018 op onderscheidende kenmerken als bestandsgrootte en unieke bestandsnaam identiek zijn en dat de Belcentrale aan de gemachtigde heeft bevestigd dat zij de faxopdracht van 14 maart 2018 op die datum aan verweerder hebben doorgezonden.
4.4
De vraag die de rechtbank vervolgens dient te beantwoorden is of verweerder het vermoeden van ontvangst van het aanvullende bezwaarschrift voldoende heeft ontzenuwd. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt. Verweerder heeft aangegeven dat het faxbericht dat hij op 14 maart 2018 heeft ontvangen geen bijlage en ook geen verwijzing naar de persoon van eiseres bevatte. Verweerder heeft op de zitting verklaard dat de betreffende medewerker die dit bericht destijds in behandeling heeft genomen dit desgevraagd nogmaals heeft bevestigd. De rechtbank is van oordeel dat verweerder hiermee het vermoeden van ontvangst van het aanvullende bezwaarschrift op 14 maart 2018 voldoende heeft ontzenuwd.
4.5
De rechtbank concludeert dat het aanvullende bezwaarschrift ergens in het berichtenverkeer tussen de Belcentrale en verweerder in het ongerede moet zijn geraakt, terwijl hiervoor geen oorzaak is aan te wijzen. De gronden zijn alsnog ontvangen bij faxbericht van 15 maart 2018, een dag na afloop van de termijn. De vraag is voor wiens rekening en risico dit dient te komen. Verweerder heeft zich in beroep op het standpunt gesteld dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is, en daarbij verwezen naar de uitspraak van de Raad van 28 februari 2018 (ECLI:NL:CRVB:2018:642). In die zaak ging het om een appellant die de tijdige verzending van een aanvullend bezwaarschrift per post niet aannemelijk heeft weten te maken, waarbij hij tevergeefs een beroep heeft gedaan op een print uit het administratiesysteem, inhoudende de registratie van de correspondentie van het kantoor van zijn gemachtigde. De rechtbank is van oordeel dat de omstandigheden in deze zaak wezenlijk anders zijn dan de omstandigheden in de zaak die in de laatstgenoemde uitspraak van de Raad aan de orde was. Zo gaat het in deze zaak om de verzending per fax en niet per post, en heeft eiseres de tijdige verzending van het aanvullende bezwaarschrift om de hiervoor beschreven redenen wel aannemelijk gemaakt. De rechtbank is verder van oordeel dat door hetgeen is komen vast te staan in deze zaak sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan de niet tijdige ontvangst van het aanvullende bezwaarschrift niet voor rekening en risico van eiseres dient te komen, omdat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat eiseres bij de indiening van het aanvullende bezwaarschrift in verzuim is geweest. Niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar had hier dan ook op grond van artikel 6:11 van de Awb achterwege dienen te blijven.
5. Verweerder heeft het bezwaar ten onrechte wegens niet verschoonbare termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard.
6. Het beroep is daarom gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd.
7. De rechtbank ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb te bepalen dat verweerder een nieuwe beslissing op het bezwaar neemt met inachtneming van deze uitspraak.
8. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
9. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1002,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 501,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank,
 verklaart het beroep gegrond;
 vernietigt het bestreden besluit;
 bepaalt dat verweerder binnen 6 weken na verzending van het afschrift van deze uitspraak een nieuwe beslissing op het bezwaar neemt met inachtneming van deze uitspraak;
 bepaalt dat verweerder aan eiseres het betaalde griffierecht van € 46,- vergoedt;
 veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1002,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.H. Kroon, rechter, in aanwezigheid van S. Vahabi Barzi, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 6 december 2018.
De griffier is verhinderd
de uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.