ECLI:NL:CRVB:2018:642
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de niet-ontvankelijkheid van bezwaar tegen besluit Uwv inzake WAO-uitkering
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 februari 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellant, vertegenwoordigd door mr. drs. J.E. Groenenberg, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van 21 mei 2015, waarin zijn verzoek om herziening van inhoudingen op zijn WAO-uitkering werd afgewezen. Het Uwv verklaarde het bezwaar van de appellant niet-ontvankelijk wegens niet verschoonbare termijnoverschrijding. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard.
De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de appellant niet tijdig de gronden van zijn bezwaar heeft ingediend. Het Uwv had de appellant in de gelegenheid gesteld om de gronden van bezwaar in te dienen tot 27 juli 2015, maar de appellant heeft deze gronden pas op 4 augustus 2015 ingediend. De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het Uwv in redelijkheid gebruik kon maken van zijn bevoegdheid om het bezwaar niet-ontvankelijk te verklaren. De Raad heeft de argumenten van de appellant in hoger beroep herhaaldelijk besproken en geconcludeerd dat deze niet kunnen slagen.
De uitspraak bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.