ECLI:NL:RBROT:2018:8447

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
10 oktober 2018
Publicatiedatum
12 oktober 2018
Zaaknummer
10/750236-15
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor deelname aan kansspelen, veroordeling voor deelname aan criminele organisatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 10 oktober 2018 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van deelname aan een criminele organisatie en overtredingen van de Wet op de kansspelen. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de overtredingen van artikel 1 van de Wet op de kansspelen, maar hem wel veroordeeld voor zijn deelname aan een criminele organisatie. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was om te concluderen dat de verdachte opzettelijk zonder vergunning kansspelautomaten had aanwezig gehad. De officier van justitie had gevorderd dat de verdachte voor deze feiten zou worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de verdachte niet de leiding had binnen de organisatie, maar wel een rol vervulde in het faciliteren van illegaal gokken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachten een gestructureerd samenwerkingsverband hadden opgezet om illegaal gokken te faciliteren op verschillende locaties. De rechtbank heeft de verdachte uiteindelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 maanden, waarbij rekening is gehouden met de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer:
10/750236-15
Datum uitspraak: 10 oktober 2018
Tegenspraak
Verkort vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] ( [geboorteland verdachte] ) op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
raadsman mr. M.J. Crombach, advocaat te Breda.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzittingen van 26 en 27 maart 2018, 12 april 2018 en 26 september 2018.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de vordering nadere omschrijving tenlastelegging, waarbij de oorspronkelijke opgave van de feiten als bedoeld in artikel 261, derde lid van het Wetboek van Strafvordering op vordering van de officier van justitie is gewijzigd. De tekst van de nader omschreven en gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. Th.H. Slieker heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaar.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewezenverklaring feit 3
Het onder 3 ten laste gelegde is door de verdachte bekend. Dit feit zal zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.2.
Vrijspraak feit 2
4.2.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich (primair) op het standpunt gesteld dat in alle 23 in de tenlastelegging vermelde zogenoemde opstellocaties (veelal horecagelegenheden) sprake is geweest van het opzettelijk gelegenheid geven aan één of meer personen om door middel van een (kans)spel mee te dingen naar prijzen en/of premies, waarop de deelnemer(s) in het algemeen geen overwegende invloed kon(den) uitoefenen, terwijl daarvoor geen vergunning ingevolge de Wet op de kansspelen (hierna: Wok) was verleend en het in Titel II en Va van die wet bepaalde niet van toepassing was.
De officier van justitie heeft daartoe onder meer verwezen naar onderzoeken door de Nederlandse Kansspelautoriteit (hierna: Ksa) in café [naam horecagelegenheid 1] , café [naam horecagelegenheid 2] en café [naam horecagelegenheid 3] . Op basis van die onderzoeken kon niet worden vastgesteld op welke wijze is gegokt. Er kan dan ook niet worden vastgesteld dat sprake is geweest van een kansspelautomaat, de uitzondering genoemd in Titel Va van de Wok. In dat geval moet worden teruggevallen op de hoofdregel dat sprake is van een kansspel, genoemd in artikel 1 lid 1 onder a Wok. De officier van justitie heeft verder betoogd dat de modus operandi in de 23 opstellocaties steeds dezelfde is geweest, zodat voornoemde conclusie voor al deze opstellocaties geldt.
Daarnaast is onder feit 2 overtreding van artikel 30b Wok tenlastegelegd.
4.2.2.
Beoordeling
De tenlastelegging is toegesneden op artikel 1 Wok en artikel 30b Wok.
Artikel 1, eerste lid, Wok luidt, voor zover hier van belang:
Behoudens het in Titel Va van deze wet bepaalde is het verboden:
a. gelegenheid te geven om mede te dingen naar prijzen of premies, indien de aanwijzing der winnaars geschiedt door enige kansbepaling waarop de deelnemers in het algemeen geen overwegende invloed kunnen uitoefenen, tenzij daarvoor ingevolge deze wet vergunning is verleend.
Artikel 30b, eerste lid, Wok luidt:
Het is verboden, behoudens het in deze Titel (Va) bepaalde, zonder vergunning van de burgemeester een of meer kansspelautomaten aanwezig te hebben
op of aan de openbare weg;
op voor het publiek toegankelijke plaatsen;
in niet voor het publiek toegankelijke inrichtingen:
Artikel 30, aanhef en onder a en c Wok luidt:
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
a. speelautomaat: een toestel, ingericht voor de beoefening van een spel, dat bestaat uit een door de speler in werking gesteld mechanisch, elektrisch of elektronisch proces, waarbij het resultaat kan leiden tot de middellijke of onmiddellijke uitkering van prijzen of premies, daaronder begrepen het recht om gratis verder te spelen; (…)
c. kansspelautomaat: een speelautomaat, die geen behendigheidsautomaat is;
De rechtbank heeft op 12 april 2018 het onderzoek geschorst en de stukken in handen gesteld van de officier van justitie om de rechtbank nader te informeren – samengevat – op grond van welke feiten en omstandigheden de Ksa tot de (aanvankelijk impliciete) conclusie is gekomen, dat bij de apparaten ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde geen sprake is van een kansspelautomaat in de zin van artikel 30, aanhef en onder a Wok.
De officier van justitie heeft naar aanleiding van de vraagstelling van de rechtbank een tweetal aanvullende processen-verbaal met bijlagen van de Ksa van 5 juli 2018 en 3 september 2018 aan het dossier toegevoegd.
Uit het dossier, in het bijzonder deze aanvullende processen-verbaal, blijkt dat de Ksa in onderhavig onderzoek betrokken is geweest bij 3 van de 23 in de tenlastelegging genoemde opstellocaties, namelijk bij Café [naam horecagelegenheid 1] , [naam horecagelegenheid 3] en [naam horecagelegenheid 2] .
Door de Ksa kon niet worden vastgesteld of de in deze opstellocaties aangetroffen apparatuur aangemerkt kon worden als kansspelautomaten, omdat niet kon worden vastgesteld op welke wijze het aanbod heeft plaatsgevonden. Immers, niet duidelijk is geworden of spelers in staat werden gesteld om zelfstandig weddenschappen af te sluiten, c.q. het proces in gang te zetten.
De conclusie van de Ksa in het proces-verbaal van 5 juli 2018 luidt dat in dit geval weliswaar sprake is van kansspelaanbod, maar dat niet kan worden gekomen tot de conclusie dat het kansspelautomaten betreft, zodat sprake is van aanbod als bedoeld in artikel 1 lid 1 onder a Wok.
De rechtbank is van oordeel dat op grond van het dossier en de rapporten en processen-verbaal van de Ksa niet kan worden vastgesteld of het in deze zaak al dan niet om kansspelautomaten als bedoeld in artikel 30, aanhef en onder c Wok ging. Niet kan worden vastgesteld, op basis van getuigenverklaringen of anderszins, op welke wijze in de drie – en/of de overige – opstellocaties op de aangetroffen apparaten feitelijk werd gegokt. De rechtbank constateert dat een concrete beschrijving daarvan is uitgebleven, ondanks de uitdrukkelijke hierop gerichte vraagstelling van de rechtbank en de gelegenheid voor de officier van justitie om nader onderzoek te doen.
Nu onvoldoende is gebleken omtrent de mate van (on)zelfstandigheid van een speler bij het sluiten van een weddenschap, is niet duidelijk geworden of sprake is van een door de speler in werking gesteld mechanisch, elektrisch, of elektronisch proces, waarbij het resultaat kan leiden tot de middellijke of onmiddellijke uitkering van prijzen of premies.
Reeds hierom kan niet bewezen worden verklaard dat de verdachte opzettelijk zonder vergunning een of meer kansspelautomaten aanwezig heeft gehad (artikel 30b, eerste lid Wok).
De rechtbank kan evenmin uitsluiten dat er wèl sprake is geweest van kansspelautomaten. De vraag is tot welke conclusies die constatering moet leiden ten aanzien van de (primair) ten laste gelegde overtreding van artikel 1 Wok.
In dat kader stelt de rechtbank in de eerste plaats voorop dat de Wok in titel Va voor speelautomaten en kansspelautomaten een afzonderlijk wettelijk regime kent (zie Memorie van Toelichting, TK 1980-1981, 16481, nummer 3, p.10), met het oog waarop speelautomaten en kansspelautomaten zijn uitgezonderd van het verbod van artikel 1, aanhef en onder a, Wok. Deze regeling inzake speelautomaten vormt in die zin een lex specialis ten opzichte van artikel 1 Wok (vgl. HR 16 november 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM3630, NJ 2010/625). In deze systematiek en opbouw van de Wok is artikel 1 Wok geen “vangnetbepaling”.
In de tweede plaats acht de rechtbank van belang dat als onderdeel van de tenlastelegging daarin is opgenomen de zinsnede “
en het in Titel II en Va van die wet bepaalde niet van toepassing was”. Om die reden – mede gelet op de omstandigheid dat dienaangaande verweer is gevoerd door de verdediging – zal deze toevoeging bewezen moeten worden voor een veroordeling op grond van artikel 1 Wok. Immers, er is sprake van een wezenlijk onderdeel van de tenlastelegging dat daaruit niet kan worden losgemaakt zonder de betekenis van het tenlastegelegde te veranderen. Indien voormelde zinsnede buiten beschouwing zou worden gelaten in het kader van de bewezenverklaring, zou met deze bewezenverklaring de grondslag van de tenlastelegging worden verlaten (volgens HR 17 februari 2009, ECLI:NL:HR:2009:BG5620).
Nu uit het voorgaande volgt dat dit bewijs niet voorhanden is, dient vrijspraak te volgen van de ten laste gelegde overtreding van artikel 1 Wok.
Ten overvloede merkt de rechtbank op dat ingeval voormelde zinsnede in de tenlastelegging toch buiten beschouwing zou worden gelaten in het kader van de bewezenverklaring – als zijnde een uit te strepen toevoeging die geen bestanddeel vormt van de delictsomschrijving – alsdan ontslag van alle rechtsvervolging zou moeten volgen. In dat geval zou hetgeen bewezen kan worden verklaard, immers niet gekwalificeerd kunnen worden als een overtreding van artikel 1 Wok, omdat niet kan worden vastgesteld of die bepaling, dan wel artikel 30b Wok van toepassing zou zijn (HR 29 maart 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP3968).
4.2.3.
Conclusie
Het onder 2 ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
4.3.
Bewijswaardering feit 1
4.3.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat sprake was van een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband tussen de verdachten. Dit samenwerkingsverband had tot oogmerk om het illegaal gokken te faciliteren op verschillende opstellocaties. Iedere verdachte wist van deze activiteiten en vervulde hierin een specifieke rol, waarbij verdachte (ook) als leider optrad.
4.3.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van dit feit. Verdachte wist niet dat de werkzaamheden van de organisatie een illegaal karakter hadden. Het opzet op de deelname aan een criminele organisatie kan dan ook niet worden bewezen.
4.3.3.
Beoordeling
Onder een organisatie in de zin van artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) wordt verstaan ‘een samenwerkingsverband met een zekere duurzaamheid en structuur, tussen verdachte en tenminste één ander persoon’. Bij de beantwoording van de vraag of een dergelijk samenwerkingsverband het plegen van misdrijven tot oogmerk heeft, zal onder meer betekenis kunnen toekomen aan misdrijven die in het kader van de organisatie reeds zijn gepleegd en aan het min of meer duurzaam of gestructureerde karakter van de samenwerking. Daarvan kan blijken uit de onderlinge verdeling van werkzaamheden of de onderlinge afstemming van activiteiten van deelnemers binnen de organisatie met het oog op het bereiken van een gemeenschappelijk doel van de organisatie en, meer in het algemeen, aan de planmatigheid of stelselmatigheid van de met het oog op dit doel verrichte activiteiten van deelnemers binnen de organisatie.
Van deelname aan een criminele organisatie is slechts dan sprake, indien de betrokkene:
1. behoort tot het samenwerkingsverband en
2. een aandeel heeft in, dan wel ondersteunt, gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het in artikel 140 Sr, bedoelde oogmerk.
Voor deelneming is voldoende dat betrokkene in zijn algemeenheid weet (in de zin van onvoorwaardelijk opzet) dat de organisatie tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven. Er moet sprake zijn van een zodanige rol in het geheel van handelingen dat het samenwerkingsverband daardoor functioneert of kan functioneren.
Samenwerkingsverband met een zekere duurzaamheid en structuur
Uit het dossier kan worden afgeleid dat de verdachte en medeverdachten reeds geruime tijd een grote hoeveelheid opstellocaties (met name horecagelegenheden) hebben voorzien van apparatuur en de bijbehorende ICT-voorzieningen, bestemd om illegaal (zonder vergunning) online te kunnen gokken op sportwedstrijden. De klanten van deze opstellocaties konden op deze wijze deelnemen aan gokactiviteiten. Zoals hierna wordt overwogen zijn op het administratiekantoor [naam administratiekantoor] , waarvan de verdachten gebruik hebben gemaakt, lijsten met licentienummers aangetroffen, waarop namen van horecagelegenheden zijn vermeld. De kansspelautoriteit heeft drie van deze horecagelegenheden doorzocht en heeft aldaar laptops met illegale gokprogramma’s, bijbehorende printers en wedtickets gevonden. Uit de verklaringen van de verdachten, eigenaren/medewerkers van de opstellocaties en tapgesprekken van de verdachten, kan ten aanzien van deze drie 23 andere opstellocaties die zijn vermeld op deze lijsten, betrokkenheid van de verdachten bij gokactiviteiten in deze opstellocaties worden afgeleid.
De verdachten hebben ten behoeve van deze werkzaamheden gebruik gemaakt van voornoemd administratiekantoor, alwaar op 19 november 2015 een doorzoeking is verricht. Hierbij werd een groot geldbedrag (ongeveer € 86.000,-) en administratieve bescheiden (onder andere betrekking hebbend op illegale (online) gokactiviteiten) in beslag genomen. Ook zijn schematische overzichten van locaties, bestaande uit horecagelegenheden, stichtingen en overige ondernemingen aangetroffen, waarop licentienummers en geldbedragen stonden. Ook werd een groot aantal bonnen (afrekeningen) per licentie/terminal aangetroffen. Op de bescheiden werden in het Turks de woorden ‘rekening’, ‘niet betaald’, ‘schuld’ en ‘datum’ genoemd. Hieruit kan worden afgeleid dat een gedeelte van de administratie zag op het faciliteren van illegaal (online) gokken.
Verder bleek uit de administratieve bescheiden dat in de opstellocaties met het gokken grote bedragen werden verdiend. In de woning van de verdachte werden facturen van [naam administratiekantoor] in beslag genomen, alsmede een laptop met het programma teamviewer (programma om op afstand toegang te krijgen tot computers waarop goksoftware was geïnstalleerd) met verschillende licentienummers gekoppeld aan locaties/namen van horecagelegenheden.
Uit tapgesprekken is gebleken dat verdachte en medeverdachte [naam medeverdachte 1] hebben gesproken over licentienummers/terminal ID nummers, toto, teamviewer en de namen van opstellocaties.
Daarnaast kan uit de verklaringen van de verdachten, café-eigenaren/medewerkers en tapgesprekken worden afgeleid dat iedere verdachte een bepaalde rol vervulde. Vastgesteld kan worden dat de medeverdachte [naam medeverdachte 2] de leiding had en hij zijn medeverdachten aanstuurde. Verdachte bracht de apparatuur naar de verschillende opstellocaties. Verdachte was het aanspreekpunt voor de medewerkers van de opstellocaties en verving de [naam medeverdachte 2] bij diens afwezigheid. [naam medeverdachte 1] (de ICT-specialist) droeg zorg voor de technische aansluiting; hij installeerde in opdracht van de verdachte en [naam medeverdachte 2] software en licenties op de laptops en loste problemen met de software/wachtwoorden op. Ook beheerde hij de licenties en had hij hierover overleg met de verdachte.
Tot slot kan worden vastgesteld dat de verdachten geld hebben verdiend met deze activiteiten. De café-eigenaren hebben verklaard dat zij een deel van de nettowinst mochten houden en verdachte heeft verklaard dat hij van [naam medeverdachte 2] had gehoord dat 50% van de opbrengst voor de café-eigenaren was. [naam medeverdachte 2] behield de andere 50%. Verder hebben de verdachte en [naam medeverdachte 1] verklaard dat [naam medeverdachte 2] hen maandelijks een bedrag betaalde voor deze werkzaamheden.
Gelet op het voorgaande kan worden vastgesteld dat sprake is van een samenwerkingsverband met een zekere duurzaamheid en structuur dat tot oogmerk had strafbare feiten te plegen.
Niet kan worden vastgesteld dat verdachte hierin een leidinggevende rol vervulde, zodat hij hiervan zal worden vrijgesproken.
Wetenschap van het oogmerk om misdrijven te plegen
Verdachte heeft verklaard dat hij niet wist dat de gokactiviteiten illegaal waren. Gelet op de grote schaal waarop de activiteiten hebben plaatsgevonden, het feit dat de betalingen alleen met contant geld werden verricht en gelet op de nauwe samenwerking met [naam medeverdachte 2] (die heeft verklaard dat hij wist van het illegale karakter van de activiteiten), acht de rechtbank deze verklaring niet geloofwaardig. Vastgesteld kan worden dat verdachte wist dat de gokactiviteiten illegaal waren.
Periode
Ten aanzien van de periode wordt opgemerkt dat naar aanleiding van TCI-informatie de politie op 1 oktober 2014 een horecacontrole heeft uitgevoerd in het café [naam horecagelegenheid 4] , alwaar verdachte, [naam medeverdachte 2] en [naam medeverdachte 1] zijn aangetroffen met tassen met laptops, kleine printers, kassabonprinters, routers, aansluitsnoeren, stekkers etc. In het café zijn handgeschreven formulieren met vermoedelijk geldbedragen, computerapparatuur en een openstaande laptop gevonden. Op deze laptop stonden lijsten open met de namen van cafés. Ook stond de website Asiabet.com open en werden ongebruikte creditcards van Asiabet.com gevonden. Gelet op het voorgaande kan worden vastgesteld dat de verdachten zich op dat moment reeds enige tijd bezig hielden met het faciliteren van illegaal gokken. Dit wordt ondersteund door de e-mail van medeverdachte [naam medeverdachte 1] d.d. 1 december 2013 die is aangetroffen op diens computer. In deze e-mail waren diverse licentienummers vermeld die gekoppeld waren aan horecagelegenheden. De rechtbank acht de tenlastegelegde periode van 1 december 2013 tot en met 9 februari 2016 (de dag waarop diverse doorzoekingen hadden plaatsgevonden door de politie) dan ook bewezen.
4.3.4.
Conclusie
Gelet op het voorgaande kan wettig en overtuigend worden bewezen dat de verdachte samen met zijn medeverdachten ruim twee jaar heeft deelgenomen aan een criminele organisatie. Dat de verdachte is vrijgesproken van het gronddelict dat ziet op het faciliteren van illegaal gokken, doet hier niet aan af. Immers uit het voorgaande volgt dat de verdachte heeft deelgenomen aan een organisatie die het oogmerk had om illegaal gokken te faciliteren (ECLI:NL:HR:2007:BA0502).
4.4.
Bewezenverklaring
Wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte het onder 1 en 3 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij
in de periode van 1 december 2013 tot en met 9 februari 2016
inRotterdam en/of Zwijndrecht en/of Dordrecht en/of Ridderkerk en/of Vlaardingen en/of ’s-Gravenhage en/of Zwolle en/of Bergen op Zoom en/of elders in Nederland,
heeft deelgenomen aan een organisatie, welke organisatie werd gevormd door een (duurzaam) samenwerkingsverband van meerdere personen, te weten hij, verdachte, en zijn medeverdachten [naam medeverdachte 2] en [naam medeverdachte 1] ,
en welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk;
- het misdrijf als omschreven in artikel 1 lid 1 onder a en/of artikel 30b jo artikel 36 eerste lid van de Wet op de Kansspelen,
3.
hij
op 9 februari 2016, te Rotterdam,
(een) wapen(s) als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie III onder 1º van de Wet wapens en munitie te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3º van die wet in de vorm van een pistool, van het merk Glock, model: 26, kaliber 9x19mm, voorhanden heeft gehad
en
munitie in de zin van art. 1 onder 4º van de Wet wapens en munitie, te weten munitie als bedoeld in art. 2 lid 2 van die wet, van de Categorie III te weten, 56 kogelpatronen van het kaliber 9x19mm, voorhanden heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet (ook) daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de bewezenverklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan is gegrond op de redengevende inhoud van het voorgaande en op de inhoud van de wettige bewijsmiddelen, houdende tot bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Het vonnis zal in die gevallen waarin de wet dit vereist worden aangevuld met een later bij dit vonnis te voegen bijlage met daarin de inhoud dan wel de opgave van de bewijsmiddelen.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1. deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.
3. handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft ruim twee jaar deelgenomen aan een criminele organisatie die tot doel had misdrijven te plegen die verband houden met illegaal gokken. De verdachte en zijn medeverdachten hebben in een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband een grote hoeveelheid opstellocaties (met name horecagelegenheden) voorzien van apparatuur en de bijbehorende ICT voorzieningen bestemd om illegaal (zonder vergunning) online te kunnen gokken op sportwedstrijden. De klanten van deze opstellocaties konden op deze wijze deelnemen aan gokactiviteiten. Op professionele wijze werden daardoor substantiële winsten behaald.
Organisaties als deze hebben een ontwrichtend effect op de rechtsorde, zeker wanneer deze geruime tijd op deze schaal actief zijn. Naast het feit dat deze activiteiten risico’s voor de ondernemers met zich brengen, zijn er ook onwenselijke gevolgen voor de klanten van de onderneming. Zo is een eerlijke uitbetaling niet gegarandeerd, de betrouwbaarheid van gebruikte apparatuur en software is niet gegarandeerd, er is geen toezicht op minderjarige gokkers en er zijn geen grenzen gesteld aan de inzet en de duur van het spel, waardoor de kans op gokverslaving aanzienlijk is.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de strafmaat rekening gehouden met de rol van de verdachte in deze organisatie. De verdachte vervulde weliswaar geen leidinggevende rol, maar was wel de rechterhand van de leidinggevende [naam medeverdachte 2] .
De rechtbank heeft ook gelet op de wettelijke strafbedreiging van de misdrijven waarop de organisatie het oogmerk had. Bij opzettelijke overtreding van zowel artikel 1, eerste lid, als artikel 30b, eerste lid, is (ingevolge artikel 6, eerste lid, sub 2 van de Wet op de economische delicten) de maximumstraf een gevangenisstraf van twee jaar, een taakstraf of een geldboete van de vierde categorie.
Daarnaast zijn in een kast in de woning van de verdachte een vuurwapen en (bijbehorende) munitie gevonden. Het aanwezig hebben van dergelijke wapens bergt het risico op het gebruik daarvan in zich, met alle mogelijk ingrijpende gevolgen van dien. Het brengt dan ook een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen mee, waartegen met kracht dient te worden opgetreden.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 14 april 2016, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor overtreding van de Wet wapens en munitie.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.
De verdediging heeft in het kader van de strafmaat nog gewezen op het wetsvoorstel, waarmee de Tweede Kamer op 7 juli 2016 heeft ingestemd (Kamerstuknummer 33996). Volgens de verdediging wordt daarmee het illegaal gokken gelegaliseerd. De rechtbank ziet echter geen aanleiding om bij het bepalen van de strafmodaliteit en -maat rekening te houden met dit wetsvoorstel. Het betreft een toekomstige en onzekere gebeurtenis, waarbij mogelijk, en dan nog slechts onder strikte voorwaarden, een vergunning kan worden verkregen voor bepaalde gokactiviteiten. Van het zonder meer legaliseren van de gewraakte handelingen is dan ook geen sprake.
De rechtbank zal een lagere straf opleggen dan geëist door de officier van justitie. Dit is met name terug te voeren op de vrijspraak voor het onder 2 ten laste gelegde, alsmede op een iets andere weging van de ernst van het bewezen feit.
Voor het aanwezig hebben van een pistool met een losse hoeveelheid munitie in zijn woning heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de oriëntatiepunten van het LOVS (Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht) op grond waarvan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden uitgangspunt is.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8.Verzoek opheffing bevel voorlopige hechtenis

8.1.
Het verzoek van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om het (geschorste bevel) voorlopige hechtenis op te heffen omdat de gronden niet langer meer van toepassing zijn. Subsidiair heeft de verdediging verzocht om de schorsing te laten voortduren.
8.2.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich niet verzet tegen opheffing van het geschorste bevel van de voorlopige hechtenis.
8.3.
Beoordeling
De rechtbank is van oordeel dat ten aanzien van de feiten 1 en 3 de ernstige bezwaren en de recidivegrond, die tot het bevel tot voorlopige hechtenis hebben geleid, ook thans nog bestaan.
De rechtbank wijst het verzoek tot opheffing van het bevel tot voorlopige hechtenis af.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 57 en 140 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 3 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte (ook) daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. P. Putters, voorzitter,
en mrs. R.J.A.M. Cooijmans en S.N. Abdoelkadir, rechters,
in tegenwoordigheid van R. van Andel, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 10 oktober 2018.
Bijlage I
Tekst nader omschreven en gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat

1.

Hij
in of omstreeks de periode van 1 december 2013 tot en met 9 februari 2016 Rotterdam en/of Zwijndrecht en/of Dordrecht en/of Ridderkerk en/of Vlaardingen en/of ’s-Gravenhage en/of Zwolle en/of Bergen op Zoom en/of elders in Nederland,
heeft deelgenomen aan een organisatie, welke organisatie werd gevormd door een (duurzaam) samenwerkingsverband van meerdere personen, te weten hij, verdachte, en/of zijn medeverdachte(n) [naam medeverdachte 2] en/of [naam medeverdachte 1] en/of [naam medeverdachte 3] en/of [naam medeverdachte 4] en/of één of meer ander(e) perso(o)nen,
en welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk;
- het misdrijf als omschreven in artikel 1 lid 1 onder a jo artikel 36 eerste lid van de Wet op de Kansspelen, te weten het meerdere malen tezamen en in vereniging met (een) ander(en) opzettelijk in strijd handelen met de voorschriften vastgesteld bij of krachtens dat artikel 1 onder a van voornoemde wet,
zulks terwijl hij, verdachte, (één van) de leider(s) van voormelde organisatie was;
artikel 140 lid 1 jo lid 3 Wetboek van Strafrecht

2.

hij
in of omstreeks de periode van 1 december 2013 tot en met 9 februari 2016 in Rotterdam en/of Zwijndrecht en/of Dordrecht en/of Ridderkerk en/of Vlaardingen en/of ’s-Gravenhage en/of Zwolle en/of Bergen op Zoom en/of elders in Nederland,
(telkens) tezamen en in vereniging met een (of meer) ander(en), althans alleen,
meermalen, althans eenmaal,
in onder andere de panden gelegen aan
- [adres delict 1] te Rotterdam (café [naam horecagelegenheid 5] ) en/of
- [adres delict 2] te Rotterdam (café [naam horecagelegenheid 6] ) en/of
- [adres delict 3] te Rotterdam (stichting [naam stichting 1] ) en/of
- [adres delict 4] te Rotterdam (café [naam horecagelegenheid 7] ) en/of
- [adres delict 5] te Rotterdam (café [naam horecagelegenheid 2] ) en/of
- [adres delict 6] te Rotterdam ( [naam horecagelegenheid 8] ) en/of
- [adres delict 7] te Rotterdam (Café [naam horecagelegenheid 9] ) en/of
- [adres delict 8] te Rotterdam (café [naam horecagelegenheid 3] ) en/of
- [adres delict 9] te Rotterdam ( [naam horecagelegenheid 10] ) en/of
- [adres delict 10] te Rotterdam ( [naam horecagelegenheid 11] ) en/of
- [adres delict 11] te Rotterdam (café [naam horecagelegenheid 1] ) en/of
- [adres delict 12] te Rotterdam (Stichting [naam stichting 2] ) en/of
- [adres delict 13] te Rotterdam (vereniging [naam vereniging] ) en/of
- [adres delict 14] te Rotterdam ( [naam horecagelegenheid 12] ) en/of
- [adres delict 15] te Rotterdam (Café [naam horecagelegenheid 13] ) en/of
- [adres delict 16] te Zwijndrecht ( [naam horecagelegenheid 14] ) en/of
- [adres delict 17] te Dordrecht ( [naam horecagelegenheid 15] ) en/of
- [adres delict 18] te Dordrecht (café [naam horecagelegenheid 16] ) en/of
- [adres delict 19] te Ridderkerk ( [naam horecagelegenheid 17] ) en/of
- [adres delict 20] te Vlaardingen ( [naam horecagelegenheid 18] ) en/of
- [adres delict 21] te ’s-Gravenhage ( [naam horecagelegenheid 19] ) en/of
- [adres delict 22] te Zwolle (Stichting [naam stichting 3] ) en/of
- [adres delict 23] te Bergen op Zoom ( [naam horecagelegenheid 20] )
althans op verschillende locaties,
(telkens) al dan niet opzettelijk gelegenheid heeft gegeven aan een of meer perso(o)n(en) om door middel van een (kans)spel en/of een of meer andere spelen, mede te dingen naar prijzen en/of premies, waarbij de aanwijzing der winnaar(s) geschiedde door enige kansbepaling waarop de deelnemer(s) in het algemeen geen overwegende invloed konden uitoefenen, terwijl daarvoor geen vergunning ingevolge de Wet op de kansspelen was verleend en het in Titel II en Va van die wet bepaalde niet van toepassing was;
Artikel 1 onder 1 sub a jo ar. 36 lid 1 Wok jo art. 6 lid 1 onder 2* en 3* jo art. 1 onder 3* WED jo art. 47 Wetboek van Strafrecht.

3.

Hij
op of omstreeks 9 februari 2016, te Rotterdam, althans in Nederland,
(een) wapen(s) als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie III onder 1º van de Wet wapens en munitie
te weten
een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3º van die wet in de vorm van een pistool / revolver,
van het merk Glock, model: 26, kaliber 9x19mm,
voorhanden heeft gehad
en/of
munitie in de zin van art. 1 onder 4º van de Wet wapens en munitie, te weten munitie als bedoeld in
art. 2 lid 2 van die wet, van de Categorie III te weten,
56 kogelpatronen van het kaliber 9x19mm,
zijnde munitie die uitsluitend geschikt is voor vuurwapens van Categorie III
voorhanden heeft gehad.
art 26 jo 55 WWM