ECLI:NL:HR:2009:BG5620

Hoge Raad

Datum uitspraak
17 februari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07/12764 A
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie in een strafzaak betreffende vuurwapenbezit op Sint Maarten

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 17 februari 2009 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba. De verdachte, geboren in 1977 en gedetineerd op Sint Maarten, was beschuldigd van het voorhanden hebben van een pistool kaliber 9mm op 28 januari 2006. De tenlastelegging omvatte dat de verdachte dit vuurwapen had zonder dat de uitzonderingen van de Vuurwapenverordening 1930 van toepassing waren. Het Hof had vastgesteld dat de verdachte het pistool inderdaad voorhanden had, maar sprak hem vrij van andere tenlastegelegde feiten die niet wettig en overtuigend bewezen waren.

De Hoge Raad oordeelde dat het Hof met de bewezenverklaring de grondslag van de tenlastelegging had verlaten. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 2 tenlastegelegde en de strafoplegging. De zaak werd terugverwezen naar het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba voor herbehandeling. De Hoge Raad verwierp het beroep voor het overige, waarbij werd opgemerkt dat de middelen niet tot cassatie konden leiden en dat er geen rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of rechtsontwikkeling beantwoord hoefden te worden.

De uitspraak benadrukt het belang van de grondslag van de tenlastelegging en de noodzaak om deze niet te verlaten zonder dat dit goed gemotiveerd is. De beslissing van de Hoge Raad is van belang voor de rechtsontwikkeling met betrekking tot vuurwapenbezit en de toepassing van de Vuurwapenverordening 1930.

Uitspraak

17 februari 2009
Strafkamer
nr. 07/12764 A
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba van 11 september 2007, nummer 129/2007, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren op [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1977, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd op Sint Maarten.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. G. Spong, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Knigge heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het eerste en het tweede middel
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dat behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beoordeling van het derde middel
3.1. Het middel strekt ten betoge dat het Hof, door vrij te spreken van de laatste zinsnede van het onder 2 tenlastegelegde, de grondslag van de tenlastelegging heeft verlaten.
3.2.1. Onder 2 is aan de verdachte tenlastegelegd dat:
"hij, op of omstreeks 28 januari 2006, op het Nederlands Antilliaanse gedeelte van het eiland Sint Maarten, voorhanden heeft gehad een pistool kaliber 9mm, althans een soortgelijke en voor bedreiging of afdreiging geschikt voorwerp(en), in elk geval een vuurwapen in de zin van de Vuurwapenverordening 1930, zulks terwijl de uitzonderingen als bedoeld in artikel 3 lid 2 van de Vuurwapenverordening 1930 in dezen niet van toepassing waren."
3.2.2. Daarvan is bewezenverklaard dat:
"hij omstreeks 28 januari 2006, op het Nederlands Antilliaanse gedeelte van het eiland Sint Maarten, voorhanden heeft gehad een pistool kaliber 9mm."
3.2.3. Het Hof heeft in dit verband overwogen:
"Hetgeen onder (...) 2 meer of anders is tenlastegelegd is niet wettig en overtuigend bewezen, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken."
3.3. Art. 3 Vuurwapenverordering 1930 luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
"1. Het is verboden een vuurwapen of munitie voorhanden te hebben, behoudens de uitzonderingen in het volgende lid genoemd.
2. De bevoegdheid om een vuurwapen voorhanden te hebben, komt enkel toe:
1º. aan een publiekrechtelijk lichaam;
2º. aan hem, die het wapen voor een publiekrechtelijk lichaam onder zich heeft;
3º. aan hem, die ingevolge de "Wapenverordening 1931" het wapen bij zich mag hebben;
4º. aan rechtspersoonlijkheid bezittende schietverenigingen zolang de in artikel 2a van de Wapenverordening 1931 bedoelde vergunning van kracht is, benevens aan de bij landsbesluit houdende algemene maatregelen, toegelaten weerkorpsen;
5º. aan hem, die het wapen voorhanden heeft met schriftelijke algemene of bijzondere machtiging van het betrokken Plaatselijk Hoofd van Politie. Aan de machtiging kunnen voorwaarden worden verbonden. Zij wordt alleen verleend voor zover enig redelijk belang dat vordert en misbruik van de machtiging of van het vuurwapen niet is te vrezen. Zij kan tot bepaalde tijden en plaatsen worden beperkt."
3.4. In aanmerking genomen dat de steller van de tenlastelegging daarin - zij het overbodig - heeft doen uitkomen dat de uitzonderingen als bedoeld in art. 3, tweede lid van de Vuurwapenverordening 1930 te dezen niet van toepassing waren, en dat deze bijzondere delictsgebonden grond voor uitsluiting van de strafbaarheid bezwaarlijk anders valt aan te merken dan als een wezenlijk onderdeel van de tenlastelegging dat daaruit niet kan worden losgemaakt zonder de betekenis van het tenlastegelegde te veranderen, heeft het Hof met de hiervoor onder 3.2.2 weergegeven bewezenverklaring de grondslag van de tenlastelegging verlaten.
3.5. Het middel is derhalve terecht voorgesteld.
4. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 2 tenlastegelegde en de strafoplegging;
verwijst de zaak naar het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema. J. de Hullu, H.A.G. Splinter-van Kan en W.F. Groos, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 17 februari 2009.