ECLI:NL:RBROT:2018:8350

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 september 2018
Publicatiedatum
9 oktober 2018
Zaaknummer
7130149
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Prejudicieel verzoek
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenvonnis inzake prejudiciële vraag over briefadres als gekozen woonplaats

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 28 september 2018 een tussenvonnis gewezen in een civiele procedure tussen de Onderlinge Waarborgmaatschappij DSW Zorgverzekeraar U.A. als eiseres en een gedaagde die niet is verschenen. De eiseres heeft bij dagvaarding van 3 mei 2018 gevorderd dat de gedaagde wordt veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 265,50, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten, wegens het niet voldoen van de premie van een zorgverzekeringsovereenkomst. De gedaagde heeft geen bekende woon- of verblijfplaats, maar heeft een briefadres in 's-Gravenhage. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de dagvaarding op de juiste wijze is betekend, maar is voornemens om een prejudiciële vraag aan de Hoge Raad te stellen over de vraag of een briefadres kan worden aangemerkt als gekozen woonplaats. Dit is van belang voor de bevoegdheid van de rechter en de wijze van betekenen van de dagvaarding. De kantonrechter heeft de eiseres in de gelegenheid gesteld om zich over dit voornemen uit te laten, en de zaak is naar de rol verwezen voor verdere behandeling. De beslissing om de zaak naar de rol te verwijzen is genomen met het oog op de noodzaak om duidelijkheid te krijgen over de juridische status van het briefadres in deze context.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
zaaknummer: 7130149 \ CV EXPL 18-33355
uitspraak: 28 september 2018
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
de onderlinge waarborgmaatschappij
Onderlinge Waarborgmaatschappij DSW Zorgverzekeraar U.A.,
woonplaats: Schiedam,
eiseres bij exploot van dagvaarding van 3 mei 2018,
gemachtigde: GGN Mastering Credit N.V. te Rotterdam,
tegen
[gedaagde],
woonplaats: thans zonder bekende woon- of verblijfplaats binnen en buiten Nederland, echter blijkens verificatie in de Basisregistratie Personen (BRP) briefadres hebbende
te ’s-Gravenhage;
gedaagde,
die niet heeft gereageerd.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter kennis heeft genomen:
 het exploot van dagvaarding van 3 mei 2018 met producties.
1.2.
De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis nader bepaald op heden.

2.Het geschil

2.1.
Eiseres heeft bij dagvaarding gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad,
gedaagde te veroordelen aan eiseres te betalen € 265,50 vermeerderd met wettelijke rente over € 215,50 vanaf de dag van de dagvaarding en proceskosten.
Aan de vordering is - zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang - het volgende ten grondslag gelegd.
2.1.1.
Tussen eiseres en gedaagde bestaat een zorgverzekeringsovereenkomst met betrekking tot de verplichte verzekering (het basispakket) en/of een aanvullende verzekering.
2.1.2.
Gedaagde heeft de premie in rekening gebracht bij de facturen van 1 december 2017 en 1 januari 2018 van in totaal € 215,50 niet voldaan.
2.1.3.
Eiseres heeft buitengerechtelijke incassokosten moeten maken van € 48,40. De verschuldigde rente bedraagt tot en met de dag van de dagvaarding € 1,60.
2.2.
Gedaagde is niet in het geding verschenen.

3.De beoordeling

3.1.
Alvorens tot het verlenen van verstek en beoordeling van de vordering over te kunnen gaan, dient beoordeeld te worden of de dagvaarding aan gedaagde is betekend volgens de vereisten zoals neergelegd in artikelen van de zesde afdeling, titel 1 van boek 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv).
3.2.
Blijkens de dagvaarding heeft gedaagde geen bekende woon- of verblijfplaats binnen en buiten Nederland. Uit de Basisregistratie Personen (BRP) is gebleken dat gedaagde een bekend briefadres in Den Haag heeft. De dagvaarding is vervolgens openbaar betekend aan de Officier van justitie bij de rechtbank te Rotterdam en een uittreksel van dit exploot is op 9 mei 2018 aangekondigd in de Staatscourant. Tevens is een afschrift van dit exploot verzonden naar het door gedaagde opgegeven briefadres.
3.3.
Ten aanzien van deze wijze van betekenen is de kantonrechter voornemens een prejudiciële vraag aan de Hoge Raad te stellen zoals bedoeld in artikel 392 tot en met 295 Rv, omdat hierover verdeeldheid bestaat bij de feitelijke instanties en in meerdere geschillen aan de orde is of kan zijn.
Voor jurisprudentie op dit punt wordt (onder andere) verwezen naar twee uitspraken van de rechtbank te Den Haag ECLI:NL:RBDHA:2017:3305 en ECLI:NL:RBDHA:2018:981, een uitspraak van de kantonrechter te Amersfoort ECLI:NL:RBMNE:2016:2460 alsmede naar een uitspraak van het Hof ’s-Hertogenbosch ECLI:NL:GHSHE:2010:BP0237. Van S.J.W. van der Putten is een overzichtsartikel “Het briefadres als gekozen woonplaats” gepubliceerd in “Beslag en executie in de praktijk” aflevering 2017/6, vindplaats 2017/142.
3.4.
De kantonrechter is voornemens de volgende vragen aan de Hoge Raad voor te leggen.
Geldt een door een persoon in de BPR opgegeven briefadres als gekozen woonplaats als bedoeld in artikel 1:15 BW?
Zo ja, dienen exploten op grond van artikel 46 Rv betekend te worden op dit adres?
Zo ja, maakt deze gekozen woonplaats ook (uitsluitend) de rechter van deze woonplaats bevoegdheid om kennis van het geschil te nemen zoals bedoeld in artikel 99 Rv?
Zo niet, is een openbare betekening van het exploot als bedoeld in artikel 54 lid 2
Rv voldoende of moeten en/of kunnen er bij een bekend briefadres en/of andere bekende gegevens (zoals bijvoorbeeld een e-mailadres) nadere eisen worden gesteld?
3.5.
In dit tussenvonnis wordt, nu gedaagde niet is verschenen, de eisende partij in de gelegenheid gesteld zich over dit voornemen en over de inhoud van de te stellen vraag uit te laten. De zaak zal daarvoor dan ook naar de rol worden verwezen. Alle overige beslissingen worden aangehouden.

4.De beslissing

De kantonrechter:
alvorens verder te beslissen
verwijst de zaak naar de rol van
17 oktober 2018 om 14.30 uurzodat eiseres zich over het voornemen een prejudiciële vraag te stellen en de inhoud daarvan uit kan laten.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Verkerk en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
889