ECLI:NL:RBDHA:2018:981

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 januari 2018
Publicatiedatum
1 februari 2018
Zaaknummer
C/09/544031 / HA ZA 17-1237
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Nietigheid van dagvaarding wegens onterecht openbaar betekend

Op 24 januari 2018 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een civiele procedure waarin eisers, vertegenwoordigd door advocaat mr. J.H. Pelle, een dagvaarding hadden uitgebracht tegen twee gedaagden. De gedaagden waren niet verschenen en hadden geen bekende woon- of verblijfplaats, maar wel een bekend briefadres. De rechtbank heeft in haar vonnis de procedure en de relevante wetgeving omtrent de betekening van dagvaardingen besproken. De rechtbank oordeelde dat de deurwaarder ten onrechte had gekozen voor openbare betekening, terwijl er een bekend briefadres was. Dit werd als een gekozen woonplaats beschouwd volgens artikel 1:15 van het Burgerlijk Wetboek. De rechtbank concludeerde dat de eisers niet hadden voldaan aan hun onderzoeksplicht en dat de dagvaarding ten onrechte openbaar was betekend. Hierdoor was er sprake van een gebrek dat met nietigheid was bedreigd. De rechtbank heeft daarom de dagvaarding van 18 augustus 2017 nietig verklaard.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
Zaaknummer / rolnummer: C/09/544031 / HA ZA 17-1237
Vonnis van 24 januari 2018
in de zaak van

1.[eiser sub 1] ,

2.
[eiser sub 2],
beiden wonende te [woonplaats] ,
eisers,
advocaat mr. J.H. Pelle te Den Haag,
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,

zonder bekende woon- of verblijfplaats, maar met een bekend briefadres in [plaats]
,
2.
[gedaagde sub 2],
zonder bekende woon- of verblijfplaats,
gedaagden,
niet verschenen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de rolbeslissing van 20 december 2017 en de daarin genoemde stukken;
  • de akte van de zijde van eisers, met productie 4.

2.De beoordeling

2.1.
Bij rolbeslissing van 20 december 2017 heeft de rechtbank eisers in de gelegenheid gesteld zich nader uit te laten over, kort gezegd, de woonplaats van gedaagde sub 1 en het werkelijk verblijf van gedaagde sub 2. Eisers hebben daarop bij voormelde akte verwezen naar het bericht van het deurwaarderskantoor dat de dagvaardingen heeft betekend en dat als productie 4 is bijgevoegd.
Ten aanzien van gedaagde sub 1
2.2.
De deurwaarder heeft aangegeven dat zijn kantoor als beleid heeft om ook in geval van een briefadres altijd openbaar te betekenen met bijbehorende publicatie in de Staatscourant en daarnaast een exemplaar van het exploot per post aan het bekende briefadres te zenden. De deurwaarder verwijst daarbij naar een uitspraak van het Gerechtshof Den Bosch van 21 december 2010.
2.3.
Bij voormelde rolbeslissing heeft de rechtbank overwogen dat zij vooralsnog van oordeel is dat het briefadres van gedaagde sub 1 als een gekozen woonplaats in de zin van artikel 1:15 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) moet worden beschouwd.
2.4.
Ingevolge artikel 46 en artikel 47 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) dient betekening – kort gezegd – indien mogelijk plaats te vinden in persoon of aan de woonplaats van de beoogde ontvanger. Voor het begrip woonplaats wordt aansluiting gezocht bij artikel 1:10 BW, dat – wederom kort gezegd – bepaalt dat de woonplaats van een natuurlijk persoon zich bevindt daar waar diegene werkelijk woont of verblijft. Artikel 1:15 BW bepaalt daarnaast dat een persoon een andere woonplaats dan zijn werkelijke woonplaats kan kiezen wanneer de wet hem daartoe verplicht of wanneer die keuze bij overeenkomst voor een of meer bepaalde rechtshandelingen of rechtsbetrekkingen geschiedt, terwijl daarvoor een redelijk belang bestaat.
2.5.
De rechtbank is van oordeel dat het briefadres van gedaagde sub 1 als een gekozen woonplaats in de zin van artikel 1:15 BW moet worden beschouwd. Voor dat oordeel is het volgende redengevend.
2.6.
Volgens de Wet basisregistratie personen (hierna: Wet BRP) is het briefadres het adres waar voor betrokkene bestemde geschriften in ontvangst worden genomen en waar zorg wordt gedragen dat geschriften of inlichtingen daarover betrokkene bereiken. Dit laatste wordt gewaarborgd door de bepaling dat alleen natuurlijke personen die zich daartoe bereid hebben verklaard en door het college van burgemeesters en wethouders aangewezen instellingen als briefadresgever kunnen optreden (artikel 2.42 Wet BRP). Ingevolge artikel 2.39 lid 3 Wet BRP dienen ingezetenen zonder woonadres een briefadres te kiezen. Ingevolge artikel 2.38 Wet BRP geldt hetzelfde voor niet-ingezetenen zonder woonadres die naar redelijke verwachting gedurende een half jaar ten minste twee derde van de tijd in Nederland verblijf zullen houden. In die zin legt de Wet BRP de betrokkene een verplichting tot het kiezen van een briefadres op, in feite vergelijkbaar met de verplichte woonplaatskeuze in artikel 1:15 BW. Daarnaast
kan, uit privacy overwegingen, een briefadres worden gekozen indien de betrokkene verblijft in één van de in artikel 2.40 lid 3 en 4 Wet BRP genoemde instellingen of indien het opnemen van een woonadres naar het oordeel van de burgemeester om veiligheidsredenen niet wenselijk is (artikel 2.41 Wet BRP). In die gevallen kunnen de op het briefadres ontvangen stukken, naar de rechtbank aanneemt, eenvoudig worden doorgezonden naar het bij de gemeente bekende, werkelijke adres van de betrokkene. Ook die mogelijkheden strekken er daarom expliciet toe de betrokkene bereikbaar te maken zonder aan zijn overige belangen afbreuk te doen. Logisch gevolg van het voorgaande is dat een betrokkene die gebruik maakt van deze mogelijkheid tot briefadreskeuze, ook mag verwachten dat hij daadwerkelijk op dat adres wordt aangeschreven door de instanties die met dat doel toegang hebben tot de BRP, waaronder de deurwaarder. Om die reden is de rechtbank van oordeel dat een redelijke en op de praktijk toegespitste wetsuitleg met zich brengt dat het kiezen van een briefadres beschouwd moet worden als een woonplaatskeuze in de zin van artikel 1:15 BW, ook in die gevallen dat de Wet BRP de betrokkene daartoe niet expliciet verplicht. Dit leidt ertoe dat betekening van exploten plaats kan, en dus ook moet, vinden op een van de wijzen voorgeschreven in de artikelen 46 en 47 Rv. Openbare betekening is, nu sprake is van een bekende (gekozen) woonplaats, dan niet mogelijk, hetgeen in overeenstemming is met hiervoor omschreven doel van de betekeningsvoorschriften. De kans dat de beoogde ontvanger via zijn briefadres kennis neemt van het betekende exploot moet immers vele malen groter worden geacht dan bij openbare betekening. Daarbij kan nog worden overwogen dat deze wetsuitleg ook in het belang van de dagvaardende partij kan worden geacht, nu deze daardoor in principe kan volstaan met dagvaarding tegen de gewone termijn van een week (artikel 115 lid 3 Rv). Voormelde hofuitspraak, waar de deurwaarder naar verwijst, maakt niet duidelijk of het hof de gekozen woonplaats van artikel 1:15 BW in haar oordeel heeft betrokken.
Ten aanzien van gedaagde sub 2
2.7.
Bij voormelde rolbeslissing heeft de rechtbank eisers verzocht nader toe te lichten waarom gedaagde sub 2 openbaar is opgeroepen, terwijl gedaagde sub 2 volgens de koopovereenkomst woonachtig is aan de [adres] in [plaats] . Tevens heeft de rechtbank eisers verzocht toe te lichten op welke wijze zij aan hun onderzoeksplicht hebben voldaan, nu in de koopovereenkomst een e-mailadres en een telefoonnummer van gedaagde sub 2 is vermeld.
2.8.
Gedaagde heeft een bericht van de deurwaarder overgelegd waarin deze heeft aangegeven dat het verzoek van mr. Pelle was om gedaagde sub 2 openbaar te dagvaarden en dat hij aan dat verzoek heeft voldaan. Voorts geeft de deurwaarder aan dat het antwoord op de vraag of in de voorfase gebruik is gemaakt van het bekende telefoonnummer en/of e-mailadres van gedaagde sub 2 zich in het dossier van mr. Pelle zal bevinden. Mr. Pelle heeft in zijn akte slechts verwezen naar het bericht van de deurwaarder, zonder nadere toelichting te geven.
2.9.
Eisers hebben hiermee de vraag of zij hebben voldaan aan hun onderzoeksplicht en de vraag welke maatregelen eisers hebben genomen om het werkelijk verblijf van gedaagde sub 2 te achterhalen niet beantwoord.
Conclusie
2.10.
De slotsom luidt dan ook dat eisers het exploot van dagvaarding ten aanzien van beide gedaagden ten onrechte openbaar hebben betekend. Daarmee is sprake van een gebrek dat met nietigheid is bedreigd. Nu het aannemelijk is dat het exploot van dagvaarding gedaagden als gevolg van dat gebrek niet heeft bereikt, zal de rechtbank op grond van artikel 121 lid 3 Rv de nietigheid van de dagvaarding uitspreken.

3.De beslissing

De rechtbank:
3.1.
verklaart de dagvaarding van 18 augustus 2017 nietig.
Dit vonnis is gewezen door mr. L Alwin en in het openbaar uitgesproken op 24 januari 2018. [1]

Voetnoten

1.type: 2339