ECLI:NL:RBMNE:2016:2460

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
20 april 2016
Publicatiedatum
28 april 2016
Zaaknummer
4216276 AC EXPL 15-2546 aw/1370
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Tussenbeschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenbeschikking in een civiele huurovereenkomst met betrekking tot een wietplantage

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland, is een tussenvonnis uitgesproken in een civiele procedure over een huurovereenkomst. De eiser, [eiser in de hoofdzaak], heeft de gedaagde, [gedaagde in de hoofdzaak/eiseres in de vrijwaring], aangeklaagd voor het niet nakomen van haar verplichtingen uit de huurovereenkomst. De huurovereenkomst, die op 1 oktober 2010 werd gesloten, betrof een woning die door de gedaagde werd gehuurd. De eiser vorderde betaling van achterstallige huur en schadevergoeding als gevolg van een wietplantage die in de woning werd ontdekt. De gedaagde betwistte de huurovereenkomst en stelde dat zij nooit in de woning had gewoond en dat haar handtekening op de overeenkomst niet authentiek was.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedaagde op de hoogte was van de huurovereenkomst en dat zij onvoldoende bewijs heeft geleverd om haar verweer te onderbouwen. De rechter oordeelde dat de gedaagde aansprakelijk is voor de schade die voortvloeit uit de aanwezigheid van de wietplantage, aangezien dit een tekortkoming in de nakoming van de huurovereenkomst opleverde. De eiser heeft bewijsstukken overgelegd ter onderbouwing van zijn vordering, waaronder offertes voor herstelwerkzaamheden. De zaak is aangehouden voor verdere bewijslevering en de gedaagde is in de vrijwaring verstek verleend, omdat zij niet was verschenen op de zitting.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Amersfoort
Vonnis van 20 april 2016
inzake
de hoofdzaak
zaaknummer: 4216276 AC EXPL 15-2546 aw/1370
[eiser in de hoofdzaak],
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen [eiser in de hoofdzaak] ,
eisende partij,
gemachtigde: mr. S.J. Kloosterman,
tegen:
[gedaagde in de hoofdzaak/eiseres in de vrijwaring],
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen [gedaagde in de hoofdzaak/eiseres in de vrijwaring] ,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. S.J. Nijhof,
en inzake
de vrijwaring
zaaknummer 4570471 AC EXPL 15-4771 aw/1370
[gedaagde in de hoofdzaak/eiseres in de vrijwaring],
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen [gedaagde in de hoofdzaak/eiseres in de vrijwaring] ,
eisende partij,
gemachtigde: mr. S.J. Nijhof,
tegen:
[gedaagde in de vrijwaring] ,
wonende te [woonplaats] ,
verder te noemen [gedaagde in de vrijwaring] ,
gedaagde partij,
niet verschenen.

1. De procedure in de hoofdzaak

1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 7 oktober 2015
  • de conclusie van antwoord
  • de conclusie van repliek
  • de conclusie van dupliek.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.

2 De procedure in de vrijwaring

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding.
2.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

3.De feiten in de hoofdzaak

3.1.
De heer [A] (verder te noemen: [A] ) is eigenaar van de woonruimte gelegen aan de [adres] te [woonplaats] .
3.2.
Op 1 oktober 2010 is een huurovereenkomst met betrekking tot voornoemde woonruimte opgesteld en ondertekend, hierna: de huurovereenkomst. In de huurovereenkomst is [A] als verhuurder en [gedaagde in de hoofdzaak/eiseres in de vrijwaring] als huurder aangeduid. De huurovereenkomst is gesloten voor de duur van één jaar. De overeengekomen huurprijs bedraagt € 1.850,00 per maand.
3.3.
De huurovereenkomst vermeldt de naam van [gedaagde in de hoofdzaak/eiseres in de vrijwaring] , haar geboortedatum, geboorteplaats, een mobiele telefoonnummer, een e-mailadres en het nummer van haar identiteitskaart. Bij het sluiten van de huurovereenkomst is aan [A] een loonstrook op naam van [gedaagde in de hoofdzaak/eiseres in de vrijwaring] verstrekt, afkomstig van [naam pizzeria] te [vestigingsplaats] . Ook is aan [A] een kopie van de identiteitskaart van [gedaagde in de hoofdzaak/eiseres in de vrijwaring] overhandigd.
3.4.
In artikel 3 van de huurovereenkomst is opgenomen:
“Het gehuurde is naar aard en inrichting bestemd om te worden bewoond door Mevr. [gedaagde in de hoofdzaak/eiseres in de vrijwaring] en haar partner. De heer [B] ”
3.5.
Bij het sluiten van de huurovereenkomst is aan [A] een loonstrook op naam van [B] verstrekt, afkomstig van [naam restaurant] te [vestigingsplaats] , alsook een kopie van zijn paspoort.
3.6.
Medio 2011 is een wietplantage in het gehuurde ontdekt. [A] heeft de woning om die reden laten ontruimen.
3.7.
Vervolgens heeft [gedaagde in de vrijwaring] zich bij [A] gemeld. [gedaagde in de vrijwaring] stelde aansprakelijk te zijn voor de schade aan de woning. [gedaagde in de vrijwaring] heeft € 2.550,00 aan [A] betaald.
3.8.
[A] heeft zijn vordering op [gedaagde in de hoofdzaak/eiseres in de vrijwaring] ter zake van huur en schadevergoeding aan [eiser in de hoofdzaak] gecedeerd. Van die cessie is aan [gedaagde in de hoofdzaak/eiseres in de vrijwaring] mededeling gedaan bij brief van 23 april 2015.

4.De vordering en het verweer in de hoofdzaak

4.1.
[eiser in de hoofdzaak] vordert veroordeling van [gedaagde in de hoofdzaak/eiseres in de vrijwaring] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, om aan hem te betalen € 32.200,01 (namelijk € 5.550,00 huur, € 17.450,01 (resterende) ontruimings- en herstelkosten, € 5.000,00 boete en € 4.200,00 buitengerechtelijke kosten) te vermeerderen met de wettelijke rente over € 23.001,01 vanaf 15 juni 2015 tot de voldoening, met veroordeling van [gedaagde in de hoofdzaak/eiseres in de vrijwaring] in de proceskosten en de nakosten.
4.2.
[eiser in de hoofdzaak] legt aan zijn vordering – kort samengevat – ten grondslag dat [gedaagde in de hoofdzaak/eiseres in de vrijwaring] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit de huurovereenkomst.
4.3.
[gedaagde in de hoofdzaak/eiseres in de vrijwaring] voert verweer.
4.4.
Op de wederzijdse standpunten zal hierna, voor zover voor de beoordeling van belang, worden ingegaan.

5.De beoordeling in de hoofdzaak

5.1.
[gedaagde in de hoofdzaak/eiseres in de vrijwaring] voert als meest verstrekkend verweer aan dat zij in redelijkheid niet kan worden aangemerkt als huurster van de onderhavige woning. Niet zij, maar [gedaagde in de vrijwaring] , met wie zij destijds een relatie had, onderhield de contacten met de verhuurder en betaalde de huur. Zij heeft ook nooit in het gehuurde gewoond. Zij kan zich niet herinneren dat zij haar handtekening onder de huurovereenkomst heeft gezet en zij betwist dat zij een kopie van haar ID-kaart of een loonspecificatie aan [A] heeft verstrekt. Zij heeft nooit gewerkt als inkoopster bij [naam pizzeria] . Op het moment dat de huurovereenkomst is opgemaakt was zij met zwangerschapsverlof. De contactgegevens in de huurovereenkomst komen daarnaast niet overeen met haar werkelijke gegevens, aldus [gedaagde in de hoofdzaak/eiseres in de vrijwaring] .
5.2.
De kantonrechter stelt voorop dat [gedaagde in de hoofdzaak/eiseres in de vrijwaring] op de hoogte was van het bestaan van de huurovereenkomst. Zij stelt immers dat [gedaagde in de vrijwaring] , die bij de aanvang van de huur haar partner was, is opgetreden als contactpersoon voor de verhuurder en de huur heeft betaald. [gedaagde in de hoofdzaak/eiseres in de vrijwaring] heeft daarnaast onvoldoende gemotiveerd weersproken dat de handtekening onder het huurcontract en de parafen op elke bladzijde van het contract namens de huurder, van haar afkomstig zijn. Zij kan in dit verband niet volstaan met de opmerking dat zij zich niet kan herinneren dat zij die handtekening/parafen heeft gezet. Daarnaast heeft zij geen enkele (plausibele) verklaring gegeven voor het feit dat [A] beschikt over een kopie van haar ID-kaart, die hem bij het sluiten van de huurovereenkomst is overhandigd. Zij heeft bijvoorbeeld niet gesteld dat haar ID-kaart is ontvreemd of dat zij deze heeft verloren en dat zij daarvan aangifte heeft gedaan bij de politie. Zij heeft ook niet gesteld dat een met name genoemde derde, die beschikte over (een kopie van) haar ID-kaart, de kopie buiten haar medeweten moet hebben verstrekt aan [A] . [eiser in de hoofdzaak] beroept zich tevens op een loonstrook met de persoonsgegevens van [gedaagde in de hoofdzaak/eiseres in de vrijwaring] , die bij het sluiten van de huurovereenkomst aan [A] is verstrekt. [gedaagde in de hoofdzaak/eiseres in de vrijwaring] kan in dit verband niet volstaan met de opmerking dat zij nooit als inkoopster bij [naam pizzeria] heeft gewerkt. Daarbij komt nog dat [eiser in de hoofdzaak] heeft verwezen naar artikel 3 van de huurovereenkomst, waarin is opgenomen dat het gehuurde is bestemd om te worden bewoond door [gedaagde in de hoofdzaak/eiseres in de vrijwaring]
en haar partner, [B]. [eiser in de hoofdzaak] stelt dat [A] ook een kopie paspoort en een loonstrook van [B] heeft ontvangen bij het sluiten van de huurovereenkomst. Die stukken heeft [eiser in de hoofdzaak] bij repliek in het geding gebracht. [eiser in de hoofdzaak] stelt dat het e-mailadres van de huurder dat in de huurovereenkomst is vermeld, afkomstig is van [B] . [gedaagde in de hoofdzaak/eiseres in de vrijwaring] is op de betreffende bepaling in de huurovereenkomst, waarin [B] - en dus niet [gedaagde in de vrijwaring] - als haar partner wordt genoemd, en op de bij repliek overgelegde stukken op naam van [B] , in het geheel niet ingegaan. Zij heeft niet gesteld dat zij [B] niet kent. Dat [gedaagde in de hoofdzaak/eiseres in de vrijwaring] – naar zij stelt – het gehuurde nooit zelf heeft bewoond, is in de gegeven omstandigheden een onvoldoende weerlegging van de stelling dat zij partij is bij de huurovereenkomst. Hetzelfde geldt voor het door haar gestelde feit dat niet zij, maar [gedaagde in de vrijwaring] steeds de huurbetalingen aan [A] heeft verricht. Haar (voormalige) partner [gedaagde in de vrijwaring] kan die betalingen immers mede namens haar hebben gedaan.
5.3.
Gelet op al hetgeen hiervoor onder 5.2. is overwogen is naar het oordeel van de kantonrechter in rechte voldoende komen vast te staan dat [gedaagde in de hoofdzaak/eiseres in de vrijwaring] de huurovereenkomst heeft gesloten.
Achterstallige huur
5.4.
[eiser in de hoofdzaak] vordert betaling van de huur over de maanden juli, augustus en september 2011.
5.5.
[gedaagde in de hoofdzaak/eiseres in de vrijwaring] heeft niet betwist dat de huurtermijnen over juli, augustus en september 2011 onbetaald zijn gebleven. Op grond van de huurovereenkomst is [gedaagde in de hoofdzaak/eiseres in de vrijwaring] verplicht de huur aan [A] te voldoen tot aan het einde van de overeengekomen contractsduur. Voor zover zij in die periode niet langer de beschikking over het gehuurde heeft gehad, omdat [A] de woning na ontdekking van de wietplantage heeft laten ontruimen, is zij aan [A] een bedrag ter hoogte van de maandelijkse huurtermijnen verschuldigd als schadevergoeding. Dit deel van de vordering, een bedrag van € 5.550,00 (3 x € 1.850,00) ter zake van huur dan wel schadevergoeding, zal daarom worden toegewezen.
Ontruimings- en herstelwerkzaamheden
5.6.
[gedaagde in de hoofdzaak/eiseres in de vrijwaring] heeft op zich niet weersproken dat er in het gehuurde een wietplantage is gevestigd gedurende de huurperiode. Zij betwist dat [A] daardoor schade heeft geleden ter hoogte van € 20.000,01 (waarvan [gedaagde in de vrijwaring] reeds € 2.550,00 heeft voldaan). Ook betwist zij dat zij voor die schade aansprakelijk is.
5.7.
De kantonrechter overweegt dat [gedaagde in de hoofdzaak/eiseres in de vrijwaring] [eiser in de hoofdzaak] in dit verband niet kan tegenwerpen dat er bij het einde van de huur geen gezamenlijke eindinspectie is gehouden. Partijen zijn een huurperiode overeengekomen van één jaar, dat is tot 30 september 2011. De kantonrechter begrijpt dat het gehuurde echter al vóór het einde van de overeengekomen huurperiode is ontruimd, wegens de ontdekking van de wietplantage. Niet is gesteld of gebleken dat [gedaagde in de hoofdzaak/eiseres in de vrijwaring] ten tijde van die ontruiming heeft gevraagd om een gezamenlijke eindinspectie. Dat [gedaagde in de hoofdzaak/eiseres in de vrijwaring] geen weet had van de staat van de woning ten tijde van de ontruiming, komt daarnaast voor haar rekening en risico. Zij had als huurster immers het exclusieve gebruiksrecht van de woning en zij had als goed huurder de plicht om voor het gehuurde zorg te dragen. Als goed huurder had zij op de hoogte moeten zijn van die wietplantage en van de schade die daardoor aan de woning is toegebracht.
5.8.
[gedaagde in de hoofdzaak/eiseres in de vrijwaring] is ten opzichte van de verhuurder aansprakelijk voor schade aan het gehuurde die het gevolg is van een aan haar toe te rekenen tekortschieten in de nakoming van een verplichting uit de huurovereenkomst, alsook voor de schade die derden – die met haar goedvinden de woning gebruiken – aan het gehuurde toebrengen (artikelen 7:218 lid 1 en 7:219 BW). De aanwezigheid van een wietplantage in het gehuurde levert een aan [gedaagde in de hoofdzaak/eiseres in de vrijwaring] toe te rekenen tekortkoming op in de nakoming van haar verplichtingen uit de huurovereenkomst. [gedaagde in de hoofdzaak/eiseres in de vrijwaring] dient aan [A] – en dus op grond van cessie van de vordering thans aan [eiser in de hoofdzaak] – de schade te vergoeden die het gevolg is van haar wanprestatie.
5.9.
[eiser in de hoofdzaak] heeft ter onderbouwing van de gestelde schade overgelegd een gespecificeerde offerte van onderhoudsbedrijf [naam onderhoudsbedrijf] , gedateerd 15 juli 2011. Daaruit blijkt onder meer dat het nodig was de elektriciteitsinstallatie en de waterleiding te herstellen, dat wanden en vloeren moesten worden gerepareerd en gestuct of geschilderd en dat deuren moesten worden vervangen. Daarnaast heeft [eiser in de hoofdzaak] bij repliek foto’s overgelegd, waaruit volgens hem de staat van het gehuurde blijkt ten tijde van de ontruiming. Die foto’s tonen behalve een enorme ravage ook aanzienlijke schade, zoals grote gaten in muren en vloeren. [gedaagde in de hoofdzaak/eiseres in de vrijwaring] heeft die door [eiser in de hoofdzaak] gestelde, ernstige beschadiging van het gehuurde als gevolg van de wietplantage, onvoldoende gemotiveerd weersproken.
5.10.
Niet is gesteld of gebleken dat [gedaagde in de hoofdzaak/eiseres in de vrijwaring] destijds heeft aangeboden de schade aan het gehuurde zelf te herstellen. Daarnaast is de aanwezigheid van een wietplantage in het gehuurde een tekortkoming van [gedaagde in de hoofdzaak/eiseres in de vrijwaring] in de nakoming van haar verplichtingen uit de huurovereenkomst die zo ernstig is, dat van [A] in redelijkheid ook niet kon worden gevergd om [gedaagde in de hoofdzaak/eiseres in de vrijwaring] na ontdekking van de wietplantage nog in de woning toe te laten. Het verweer van [gedaagde in de hoofdzaak/eiseres in de vrijwaring] dat [A] haar de gelegenheid had moeten geven de herstelwerkzaamheden zelf te verrichten, kan daarom niet slagen.
5.11.
[eiser in de hoofdzaak] begroot zijn schade als gevolg van de wietplantage op de gemaakte ontruimings- en herstelkosten, volgens de factuur van [naam onderhoudsbedrijf] gedateerd 3 augustus 2011, die hij als productie 3 bij dagvaarding heeft overgelegd. [gedaagde in de hoofdzaak/eiseres in de vrijwaring] heeft als verweer aangevoerd dat die factuur een onvoldoende onderbouwing is van de geleden schade, omdat niet is gebleken dat de werkzaamheden waarop die factuur zien daadwerkelijk zijn verricht en evenmin dat de factuur door [A] is betaald.
5.12.
De kantonrechter zal [eiser in de hoofdzaak] daarom in de gelegenheid stellen om een betalingsbewijs over te leggen waaruit blijkt dat de factuur van [naam onderhoudsbedrijf] gedateerd 3 augustus 2011 ter hoogte van € 20.000,01, door [A] is voldaan. Als [eiser in de hoofdzaak] aantoont dat [A] dit factuurbedrag aan [naam onderhoudsbedrijf] heeft betaald, is ook voldoende komen vast te staan dat de in de offerte vermelde ontruimings- en herstelwerkzaamheden, die de basis zijn voor de opgemaakte factuur, daadwerkelijk zijn verricht.
5.13.
De zaak zal worden verwezen naar de rolzitting van woensdag 4 mei 2016, alwaar [eiser in de hoofdzaak] bij akte een bewijs of bewijzen van betaling in het geding kan brengen. [gedaagde in de hoofdzaak/eiseres in de vrijwaring] zal vervolgens de gelegenheid krijgen om bij antwoordakte te reageren.
5.14.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

6.De vordering in vrijwaring

6.1.
[gedaagde in de vrijwaring] is niet in het geding verschenen. Blijkens het exploot van 19 oktober 2015 is de dagvaarding aan [gedaagde in de vrijwaring] betekend niet in persoon en evenmin aan zijn woonplaats of werkelijke verblijfplaats, maar door achterlating in een gesloten enveloppe op het briefadres van [gedaagde in de vrijwaring] , dat is vermeld in de Basisregistratie Personen.
6.2.
Dit briefadres kan naar het oordeel van de kantonrechter worden aangemerkt als een gekozen woonplaats als bedoeld in artikel 1:15 BW.
6.3.
Op [gedaagde in de vrijwaring] rust immers ingevolge artikel 2.38, eerste lid van de Wet basisregistratie personen de wettelijke verplichting om bij gebreke van een woonadres een briefadres op te geven.
6.4.
De kantonrechter verwijst hierbij naar het arrest van de Hoge Raad van 17 november 2015, ECLI:NL:HR:2015:3323, NJ 2016, 19, waarin is beslist dat een dagvaarding op de voet van artikel 588 Sv onder omstandigheden moet worden betekend aan een briefadres. Wat betreft Rv heeft dan te gelden dat de deurwaarder op de voet van de betekeningsvoorschriften van artikel 47 Rv een afschrift van de dagvaarding in een gesloten enveloppe met daarop de wettelijk voorgeschreven vermeldingen op het briefadres kan laten wanneer hij op het briefadres niemand aantreft aan wie hij rechtsgeldig een afschrift van de dagvaarding kan laten.
6.5.
Tegen [gedaagde in de vrijwaring] kan dus verstek worden verleend.
6.6.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

7.De beslissing

De kantonrechter:
In de hoofdzaak
7.1.
verwijst de zaak naar de rolzitting van
woensdag 4 mei 2016te 9.30 uur, waar [eiser in de hoofdzaak] bij akte stukken in het geding kan brengen als bedoeld in rechtsoverweging 5.12.;
7.2.
stelt [gedaagde in de hoofdzaak/eiseres in de vrijwaring] vervolgens in de gelegenheid om daarop schriftelijk te reageren;
7.3.
houdt iedere verdere beslissing aan;
In de vrijwaring
7.4.
verleent verstek tegen [gedaagde in de vrijwaring] ;
7.5.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.C. Heuveling van Beek, kantonrechter, en is in het openbaar uitgesproken op 20 april 2016.