ECLI:NL:RBROT:2018:7848

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 september 2018
Publicatiedatum
19 september 2018
Zaaknummer
NL18.15711
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de maatregel van bewaring van een vreemdeling in het kader van asielprocedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 20 september 2018 uitspraak gedaan over de verlenging van de maatregel van bewaring van een vreemdeling, die eerder in juli 2018 was opgelegd op basis van artikel 59b lid 1 van de Vreemdelingenwet 2000. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid (SvJ&V) heeft de maatregel van bewaring verlengd zonder de vreemdeling te horen, wat volgens de vreemdeling onterecht was. De rechtbank oordeelde dat de SvJ&V de maatregel terecht had verlengd, omdat de voorwaarden voor verlenging niet anders zijn dan die voor de oplegging van de maatregel. De rechtbank heeft ook overwogen dat de asielaanvraag van de vreemdeling was afgewezen op grond van artikel 31 in samenhang met artikel 30b lid 1 sub h van de Vreemdelingenwet, waardoor de schorsende werking van artikel 82 lid 2 sub c niet van toepassing was. De rechtbank heeft de argumenten van de vreemdeling, waaronder de claim dat de maatregel onrechtmatig was vanwege de afwijzing van de asielaanvraag, verworpen. De rechtbank concludeerde dat de maatregel van bewaring rechtmatig was en dat de SvJ&V voldoende gemotiveerd had gehandeld. Uiteindelijk werd het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaard en werd het verzoek om schadevergoeding afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL18.15711

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

(gemachtigde: mr. S.J. Koolen),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. V.A.M.W. 't Hoen).

Procesverloop

Verweerder heeft op 20 juli 2018 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
Verweerder heeft een voortgangsrapportage overgelegd.
Eiser heeft hierop gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 september 2018. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
2. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 3 augustus 2018 (in de zaak NL18.13665) volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom staat nu, voor zover dat in beroep wordt aangevochten, alleen ter beoordeling of sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek de maatregel van bewaring rechtmatig is.
3. Het betoog van eiser, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State(Afdeling) van 17 april 2013, ECLI:NL:RVS:2013:BZ8388, dat het beroep tegen de afwijzende asielbeschikking tegelijkertijd zou moeten worden behandeld met het beroep tegen de verlenging van de maatregel van bewaring, faalt. In de genoemde uitspraak heeft de Afdeling overwogen dat er tussen het terugkeerbesluit en de maatregel van bewaring een zodanige samenhang bestaat dat artikel 6 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie vergt dat de rechtbank gelijktijdig of nagenoeg gelijktijdig ingediende beroepen gelijktijdig behandelt. De rechtbank is van oordeel dat tussen de afwijzende asielbeschikking en de verlenging van de maatregel van bewaring niet een zodanige samenhang bestaat dat de ingestelde beroepen gelijktijdig dienen te worden behandeld. In tegenstelling tot een terugkeerbesluit is de asielbeschikking geen voorwaarde voor eisers inbewaringstelling. Daar komt bij dat het beroep tegen de afwijzende asielbeschikking op dezelfde dag door de rechtbank is behandeld als het beroep tegen de voortzetting van de maatregel van bewaring.
4. Het betoog van eiser dat verweerder onvoldoende voortvarend heeft gehandeld in de asielprocedure en dit de maatregel van bewaring onrechtmatig maakt, faalt. Zoals uit de uitspraak van de Afdeling van 25 januari 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BV2203) volgt, komt de bewaringsrechter niet toe aan de beoordeling van de voortvarendheid in de asielprocedure. Artikel 59b, tweede lid, van de Vw waarborgt in zoverre de voortvarendheid. Aan dit artikel is in eisers geval voldaan. De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat het proces is ingericht op de termijnen die aan de asielprocedure zijn verbonden. Dat in eisers geval de zienswijze reeds twee dagen na het voornemen is ingediend maakt niet dat verweerder daarom eerder een beschikking had moeten slaan.
5. Het betoog van eiser dat verweerder hem ten onrechte niet heeft gehoord dan wel eiser in de gelegenheid had moeten worden gesteld om een zienswijze in te dienen voordat het besluit tot verlenging van de maatregel van bewaring is genomen, faalt. De rechtbank stelt vast dat het in dit geval niet gaat om voortzetting van een maatregel op een andere grondslag, maar om het voortduren van een reeds opgelegde maatregel (vergelijk in dat verband de uitspraak van de Afdeling van 17 januari 2017, ECLI:NL:RVS:2017:133), zij het dat daartoe een verlengingsbesluit moet worden genomen. Anders dan in het geval dat heeft geleid tot de uitspraak van de Afdeling van 3 augustus 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BX4823, zijn aan het nemen van een verlengingsbesluit als bedoeld in artikel 59b, derde lid van de Vw geen andere voorwaarden verbonden dan aan het opleggen van de maatregel. Onder die omstandigheden, mede in aanmerking genomen dat een verlengingsbesluit als hier bedoeld uiterlijk zes weken na het opleggen van de maatregel wordt genomen, ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder eiser voorafgaand aan het nemen van het verlengingsbesluit had moeten horen dan wel in de gelegenheid had moeten stellen een zienswijze in te dienen.
6. Het betoog van eiser dat het dossier incompleet is en het besluit tot verlenging onzorgvuldig is genomen, omdat de maatregel van bewaring en de afwijzende asielbeschikking niet is bijgevoegd terwijl er wel naar wordt verwezen, faalt. De (meeromvattende) asielbeschikking van 25 augustus 2018, waarbij de bewaring van eiser is verlengd, bevindt zich in het dossier. De rechtbank ziet rechtens geen grond voor het oordeel dat ook het besluit tot oplegging van de maatregel van 20 juli 2018 had moeten worden toegevoegd. Er mag vanuit worden gegaan dat eiser over deze stukken beschikt, bij gebreke waarvan hij zich tot verweerder had kunnen wenden.
7. Het betoog van eiser, onder verwijzing naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Den Bosch, van 7 augustus 2018 (ECLI:NL:RBDHA:2018:9746), dat het besluit tot verlenging van de maatregel van bewaring onrechtmatig is omdat eiser geen rechtmatig verblijf heeft na afwijzing van zijn asielaanvraag, faalt.
7.1.
Ingevolge het derde lid van artikel 59b van de Vw kan de bewaring krachtens het eerste lid, onderdeel a, b of c, worden verlengd met ten hoogste drie maanden indien de vreemdeling rechtmatig verblijf heeft op grond van artikel 8, aanhef en onder h, van de Vw.
Ingevolge artikel 8, aanhef en onder h, van de Vw – voor zover thans van belang – heeft de vreemdeling in Nederland uitsluitend rechtmatig verblijf in afwachting van de beslissing op een beroepschrift, terwijl bij of krachtens deze wet of op grond van een rechterlijke beslissing uitzetting van de aanvrager achterwege dient te blijven totdat op het beroepschrift is beslist.
Ingevolge artikel 82, eerste lid, van de Vw wordt de werking van het besluit omtrent een verblijfsvergunning opgeschort totdat de beroepstermijn is verstreken of, indien beroep is ingesteld, op het beroep is beslist. Op grond van het tweede lid, aanhef en onder c, van artikel 82 van de Vw is het eerste lid niet van toepassing indien de aanvraag is afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 30b, met uitzondering van artikel 30b, eerste lid, onderdeel h.
7.2.
De asielaanvraag van eiser is afgewezen op grond van artikel 31 van de Vw in samenhang met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder h, van de Vw. Deze afwijzingsgrond maakt dat artikel 82, tweede lid, onder c, van de Vw van toepassing is. Eiser heeft daarom in ieder geval gedurende de beroepstermijn, die volgens het besluit van 25 augustus 2018 één week bedraagt, rechtmatig verblijf op grond van artikel 8, onder h, van de Vw. Verweerder heeft de maatregel van bewaring terecht op grond van artikel 59b, derde lid, van de Vw verlengd. Verweerder heeft dit ook, zij het onder verwijzing naar de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie van in de zaak Gnandi tegen de Belgische staat van 5 juli 2018, C181/16, ECLI:EU:C:2018:465 (Gnandi-arrest), gemotiveerd in het besluit.
8. Het betoog van eiser dat de maatregel van bewaring ten onrechte is verlengd omdat de grondslag van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw niet meer van toepassing is omdat er al een besluit op de asielaanvraag is genomen, faalt. Verweerder heeft in het besluit gemotiveerd dat er bij het instellen van beroep sprake is van een situatie waarin aanleiding bestaat dat de gegevens die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van de aanvraag nog nader door de rechter dienen te worden onderzocht. Ook heeft verweerder gemotiveerd dat de lichte en zware gronden, die illustreren dat de bewaring noodzakelijk is met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van de asielaanvraag, nog steeds van toepassing zijn. Eiser heeft deze gronden niet bestreden.
9. Het betoog van eiser dat verweerder ten onrechte contact heeft opgenomen met de [land] autoriteiten terwijl uit het Gnandi-arrest volgt dat alle gevolgen van het terugkeerbesluit worden opgeschort, faalt. Uit paragraaf A3/4.2 en 4.3 van de Vreemdelingencirculaire 2000 volgt dat verweerder geen contact opneemt met de diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging van het land van herkomst indien de asielaanvraag in behandeling is bij de IND. Verweerder heeft ook geen contact opgenomen met de autoriteiten van [land] , tot de afwijzing van de asielaanvraag. De DT&V informeert de vreemdeling verder dat hij niet gehouden is om inlichtingen te verstrekken aan de diplomatieke vertegenwoordiging met betrekking tot de reden van zijn verblijf in Nederland. De rechtbank acht dit beleid van verweerder niet onredelijk bezwarend en stelt vast dat de gevolgen van het terugkeerbesluit zijn opgeschort. Verweerder heeft er terecht op gewezen dat het eiser is toegestaan om zijn beroepsprocedure in Nederland af te wachten maar dat hij door de afwijzende asielbeschikking illegaal verblijf in de zin van de Terugkeerrichtlijn heeft.
10. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.J. Adriaansen, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.L.F. de Leeuw, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan en bekendgemaakt aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.