ECLI:NL:RVS:2017:133

Raad van State

Datum uitspraak
17 januari 2017
Publicatiedatum
18 januari 2017
Zaaknummer
201609208/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N. Verheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in hoger beroep tegen vreemdelingenbewaring

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling die in vreemdelingenbewaring is gesteld op 1 november 2016. De rechtbank Den Haag heeft op 29 november 2016 het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. J. van der Wielen, heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld en zich vervolgens onbevoegd verklaard om van het hoger beroep kennis te nemen. Dit besluit is gebaseerd op de Vreemdelingenwet 2000, waarin staat dat tegen bepaalde uitspraken van de rechtbank geen hoger beroep openstaat. De Afdeling heeft overwogen dat de rechtbank niet onderkend heeft dat de wijziging van de wettelijke grondslag van de maatregel van bewaring niet leidt tot een nieuwe maatregel, maar tot een voortduren van de reeds opgelegde maatregel. Hierdoor is het hoger beroep niet ontvankelijk verklaard. De uitspraak is gedaan op 17 januari 2017.

Uitspraak

201609208/1/V3.
Datum uitspraak: 17 januari 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 29 november 2016 in zaak nr. 16/25863 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.
Procesverloop
Bij besluit van 1 november 2016 is de vreemdeling in vreemdelingenbewaring gesteld. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 29 november 2016 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. J. van der Wielen, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld. Tevens heeft hij daarbij de Afdeling verzocht hem schadevergoeding toe te kennen. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 84, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) staat in afwijking van artikel 8:104, eerste lid, van de Awb geen hoger beroep open tegen een uitspraak van de rechtbank over een besluit of handeling op grond van hoofdstuk 5.
Ingevolge artikel 95, eerste lid, staat, in afwijking van artikel 84, aanhef en onder a, tegen de uitspraak van de rechtbank, bedoeld in artikel 94, derde lid, hoger beroep open bij de Afdeling.
2. De rechtbank heeft, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 13 juli 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2005, overwogen dat elke wijziging van de wettelijke grondslag van een maatregel van bewaring tot gevolg heeft dat sprake is van een nieuwe maatregel van bewaring omdat voor elke maatregel andere vereisten gelden. Door aldus te overwegen heeft de rechtbank niet onderkend dat bij een omzetting van een bewaring van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 naar onderdeel b van dat artikellid geen sprake is van wijziging van de wettelijke grondslag, maar van een categoriewijziging binnen dezelfde wettelijke grondslag.
2.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer uitspraak van 27 april 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BQ3232) is een categoriewijziging als vorenbedoeld geen oplegging van een nieuwe maatregel tot bewaring, maar betreft deze een voortduren van de reeds opgelegde bewaring. Het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep moet derhalve worden opgevat als gericht tegen het voortduren van de bewaring in de zin van artikel 96, eerste lid, van de Vw 2000. De uitspraak van de rechtbank van 29 november 2016 is gedaan op dit beroep en is derhalve een uitspraak, als bedoeld in artikel 96, tweede lid, van de Vw 2000. Hiertegen staat, anders dan bij een uitspraak als bedoeld in artikel 95, eerste lid, van deze wet geen hoger beroep open bij de Afdeling.
3. De Afdeling is kennelijk onbevoegd om van het hoger beroep kennis te nemen.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart zich onbevoegd om van het hoger beroep kennis te nemen.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. H. Vonk, griffier.
w.g. Verheij w.g. Vonk
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 17 januari 2017
345.