In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Rotterdam, gedateerd 18 juli 2018, wordt de zaak behandeld van een eiser die een financiële tegemoetkoming voor het gebruik van zijn auto onder de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) 2015 heeft aangevraagd. De gemeente Goeree-Overflakkee heeft eerder de financiële tegemoetkoming beëindigd, met het argument dat de Wmo 2015 hiervoor geen grondslag biedt. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij hij stelt dat hij zonder deze tegemoetkoming de autokosten niet kan betalen en dat andere bewoners in vergelijkbare situaties wel een tegemoetkoming hebben ontvangen.
De rechtbank oordeelt dat de gemeente onvoldoende heeft aangetoond dat het bezit en gebruik van de auto als een algemeen gebruikelijke voorziening kan worden aangemerkt. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken van de Centrale Raad van Beroep, die aangeven dat ook onder de Wmo 2015 een financiële tegemoetkoming mogelijk is, mits aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan. De rechtbank stelt de gemeente in de gelegenheid om het gebrek in de besluitvorming te herstellen en een nieuw besluit te nemen, waarbij de financiële situatie van eiser en de kosten van het autovervoer in acht moeten worden genomen. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak op het beroep.
De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige afweging van de persoonlijke omstandigheden van de aanvrager en de noodzaak voor de gemeente om adequaat te onderbouwen waarom een maatwerkvoorziening al dan niet nodig is. De rechtbank geeft de gemeente zes weken de tijd om het gebrek te herstellen, waarna eiser de mogelijkheid krijgt om te reageren op de herstelpoging.