ECLI:NL:RBROT:2018:5865

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
18 juli 2018
Publicatiedatum
19 juli 2018
Zaaknummer
ROT16/7966
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over financiële tegemoetkoming voor vervoersvoorziening onder de Wmo 2015

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Rotterdam, gedateerd 18 juli 2018, wordt de zaak behandeld van een eiser die een financiële tegemoetkoming voor het gebruik van zijn auto onder de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) 2015 heeft aangevraagd. De gemeente Goeree-Overflakkee heeft eerder de financiële tegemoetkoming beëindigd, met het argument dat de Wmo 2015 hiervoor geen grondslag biedt. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij hij stelt dat hij zonder deze tegemoetkoming de autokosten niet kan betalen en dat andere bewoners in vergelijkbare situaties wel een tegemoetkoming hebben ontvangen.

De rechtbank oordeelt dat de gemeente onvoldoende heeft aangetoond dat het bezit en gebruik van de auto als een algemeen gebruikelijke voorziening kan worden aangemerkt. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken van de Centrale Raad van Beroep, die aangeven dat ook onder de Wmo 2015 een financiële tegemoetkoming mogelijk is, mits aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan. De rechtbank stelt de gemeente in de gelegenheid om het gebrek in de besluitvorming te herstellen en een nieuw besluit te nemen, waarbij de financiële situatie van eiser en de kosten van het autovervoer in acht moeten worden genomen. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak op het beroep.

De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige afweging van de persoonlijke omstandigheden van de aanvrager en de noodzaak voor de gemeente om adequaat te onderbouwen waarom een maatwerkvoorziening al dan niet nodig is. De rechtbank geeft de gemeente zes weken de tijd om het gebrek te herstellen, waarna eiser de mogelijkheid krijgt om te reageren op de herstelpoging.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 1
zaaknummer: ROT 16/7966
tussenuitspraak van de meervoudige kamer als bedoeld in artikel 8:80a van de Algemene wet bestuursrecht van 18 juli 2018 in de zaak tussen

[naam], te [plaats], eiser,

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Goeree-Overflakkee, verweerder,
gemachtigde: P.J. van Damme.

Procesverloop

Bij een op 25 juli 2016 verzonden besluit (het primaire besluit) heeft verweerder eisers onder de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo 2007) toegekende financiële tegemoetkoming voor het gebruik van zijn auto beëindigd met ingang van 1 november 2016 en aan eiser geen nieuwe vervoersvoorziening toegekend op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015).
Bij besluit van 1 november 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend en desgevraagd gereageerd op de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 12 februari 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:395.
Eiser heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 juni 2018. Eiser en de gemachtigde van verweerder zijn verschenen.

Overwegingen

1. Per 1 januari 2015 is de Wmo 2015 in werking getreden. Bij brief van 11 april 2016 heeft verweerder eiser bericht dat een financiële tegemoetkoming voor het vervoer per eigen auto onder de Wmo 2015 niet meer mag worden verleend en dat daarom een nieuw onderzoek zal plaatsvinden.
Op 13 juli 2016 is eiser thuis bezocht. Daarbij is onder meer vastgesteld dat eiser als gevolg van heupoperaties slecht ter been is, hij in een niet-aangepaste auto rijdt en beschikt over een gehandicaptenparkeerplaats. Zijn woning (een dijkwoning in het buitengebied) is, op een verhoogd toilet na, verder niet aangepast. Eiser gebruikt de auto voor het doen van boodschappen, voor het enkele malen per dag bezoeken van zijn dieren op 1,6 kilometer afstand van zijn woning, voor ziekenhuisbezoek en voor het onderhouden van zijn sociale contacten.
2. Verweerders besluitvorming komt er op neer dat a) de financiële tegemoetkoming moet worden beëindigd, omdat de Wmo 2015 daarvoor geen grondslag meer biedt en b) een nieuwe vervoersvoorziening als maatwerkvoorziening niet is aangewezen, omdat eiser over een eigen auto beschikt waarmee hij in zijn vervoersbehoefte kan voorzien en deze auto als een algemeen gebruikelijke voorziening moet worden aangemerkt.
3. Eiser stelt - kort weergegeven - dat hij zonder de tegemoetkoming de autokosten niet kan betalen en dat andere bewoners van de gemeente Goeree-Overflakkee die tegemoetkoming wel hebben behouden.
De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
4. Op grond van artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a, van de Verordening maatschappelijke ondersteuning Goeree-Overflakkee 2015 (de Verordening) komt een cliënt in aanmerking voor een maatwerkvoorziening ter compensatie van de beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie die de cliënt ondervindt, voor zover de cliënt deze beperkingen naar het oordeel van burgemeester en wethouders niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemeen gebruikelijke voorzieningen of algemene voorzieningen kan verminderen of wegnemen; de maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in artikel 5 van de Vordering bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven.
Op grond van artikel 1 van de Verordening wordt onder een algemeen gebruikelijke voorziening verstaan een voorziening die niet speciaal is bedoeld voor mensen met een beperking en die algemeen verkrijgbaar is en niet of niet veel duurder is dan vergelijkbare producten.
In de Beleidsregels Wet maatschappelijke ondersteuning 2016 zijn nadere regels opgenomen over de beoordeling van de zelfredzaamheid en over algemeen gebruikelijke voorzieningen.
5.. Verweerders standpunt dat de Wmo 2015 geen grondslag meer biedt voor een financiële tegemoetkoming voor het vervoer per eigen auto, kan geen stand houden. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 12 februari 2018 (ECLI:NL:CRVB:2018:395), te vinden op rechtspraak.nl, waaruit volgt dat ook onder de Wmo 2015 zo’n tegemoetkoming in beginsel mogelijk is.
6. Verweerders standpunt dat het bezit en het gebruik van de auto een algemeen gebruikelijke voorziening is, zodat verstrekking van een maatwerkvoorziening niet is aangewezen, kan niet zonder meer worden gevolgd.
Volgens rechtspraak van de CRvB dient te worden onderzocht of volgens maatschappelijke normen de voorziening tot het bestedingspatroon van de aanvrager behoort (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 24 februari 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:614), dient te worden onderzocht of een betrokkene de voorziening kan (blijven) gebruiken (zie de uitspraak van 12 februari 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:395), en dient te worden onderzocht of de voorziening door de
betrokkene financieel kan worden gedragen (zie de uitspraak van 18 oktober 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:3574). Eerst in beroep heeft verweerder telefonisch bij eiser geïnformeerd naar zijn inkomen en heeft daaruit geconcludeerd dat eisers maandinkomen
€ 1.200,- bedraagt en dat met dit inkomen geen maatwerkvoorziening voor vervoer per eigen auto is aangewezen. Eiser ontkent over dit maandinkomen te beschikken. Verdere gegevens over de bijzonderheden van eisers financiële situatie ontbreken. Verweerder heeft dus onvoldoende inzichtelijk gemaakt dat in financieel opzicht de eigen auto voor eiser een algemeen gebruikelijke voorziening is. Verweerder zal dit nader moeten onderzoeken.
7. Ter zitting heeft verweerder gesteld dat als mocht blijken dat vervoer per eigen auto voor eiser financieel niet haalbaar is, hij een maatwerkvoorziening in de vorm van collectief vervoer in combinatie met een scootmobiel zou kunnen krijgen. Dit standpunt maakt niet dat het onder 6 genoemde onderzoek niet meer behoeft te worden verricht. Verweerders standpunt is immers dat geen maatwerkvoorziening nodig is, en dat standpunt behoeft onderbouwing. Als uit nader te verrichten onderzoek naar voren zou komen dat het vervoer per auto geen algemeen gebruikelijke voorziening is voor eiser en dus geconcludeerd zou moeten worden dat een maatwerkvoorziening wel nodig is, dan zal verweerder vervolgens moeten nagaan wat dan in eisers geval de meest adequate maatwerkvoorziening is, waarbij een financiële tegemoetkoming een van de opties is.
8. Voor zover eiser, door te stellen dat verweerder in enkele gevallen een financiële tegemoetkoming wel heeft verstrekt, een beroep heeft willen doen op het gelijkheidsbeginsel, kan dit niet slagen, omdat eiser onvoldoende heeft onderbouwd dat sprake is van gelijke gevallen.
9. Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te (laten) herstellen. Op grond van artikel 8:80a van de Awb doet de rechtbank dan een tussenuitspraak.
Dat zal de rechtbank hier doen. Verweerder wordt in de gelegenheid gesteld om de bovengenoemde gebreken te herstellen met een aanvullende motivering dan wel door het nemen van een nieuw besluit op bezwaar. Daartoe zullen in samenspraak met eiser diens inkomen en de kosten van het autovervoer dienen te worden vastgesteld. Daarbij wijst de rechtbank er op dat als eiser de benodigde gegevens niet aan verweerder verstrekt diens financiële situatie en draagkracht niet kunnen worden vastgesteld, zodat de beoordeling of een maatwerkvoorziening voor vervoer is aangewezen, niet goed mogelijk zal zijn.
De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen verweerder dit gebrek kan herstellen, op zes weken na verzending van deze tussenuitspraak.
Als verweerder geen gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen, moet verweerder dat, om nodeloze vertraging te voorkomen, zo spoedig mogelijk meedelen aan de rechtbank.
Als verweerder wel gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiser in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van verweerder.
In beide gevallen en in de situatie dat verweerder de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank in beginsel zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
10. Het geding dat na deze tussenuitspraak wordt gevoerd, zal in beginsel beperkt blijven tot de beroepsgronden zoals die zijn besproken in deze tussenuitspraak. De rechtbank zal het in beginsel in strijd met de goede procesorde achten als nieuwe geschilpunten worden ingebracht.
De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
  • stelt verweerder in de gelegenheid om binnen 6 weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
  • houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. Bedee, voorzitter, en mr. M.V. van Baaren en mr. A.C. Hendriks, leden, in aanwezigheid van mr. M. Lammerse, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 juli 2018.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.