Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1.Het verloop van de procedure
- het exploot van dagvaarding van 3 februari 2017, met de daarbij overgelegde producties;
- de conclusie van antwoord, met de daarbij overgelegde producties;
- het tussenvonnis van 26 april 2017, waarbij een comparitie van partijen is gelast;
- de brief van (de gemachtigde van) [eiser] d.d. 16 mei 2017, waarbij verdere producties in het geding zijn gebracht, ter voorbereiding van de comparitie van partijen;
- het proces-verbaal van de op 22 mei 2017 gehouden comparitie van partijen;
- de conclusie van repliek tevens akte aanvullend bewijs aan de zijde van [eiser], waarbij verdere producties zijn overgelegd;
- de conclusie van dupliek zijdens Van der Velden met de daarbij overgelegde producties;
- de rolbeslissing, waarbij [eiser] in de gelegenheid is gesteld zich schriftelijk uit te laten over de nadere producties die door Van der Velden bij dupliek in het geding zijn gebracht;
- de akte aan de zijde van [eiser] genomen ter rolle van 4 januari 2018.
2.De vaststaande feiten
23 november 2009 een schikking getroffen, waarbij de beëindiging van de arbeidsovereenkomst in stand bleef, maar Van der Velden zich verplicht heeft om aan [eiser] een vergoeding te betalen ten bedrage van € 8.500,- bruto, vermeerderd met
8% vakantiebijslag. Die schikking is schriftelijk tussen partijen vastgelegd en ondertekend. In artikel 5 van die overeenkomst zijn partijen het volgende overeengekomen:
is uw werknemer ziek geworden door een bedrijfsongeval of door iemand buiten de werksituatie”met
“Neen”is geantwoord.
17 september 2008 heeft aangevochten is niet gesproken over een eventueel bedrijfsongeval, dat [eiser] overkomen zou zijn.
[H.], destijds een collega van [eiser] en mevrouw [B.], de (toenmalige) vriendin van [eiser]. Van der Velden heeft in contra-enquête de bedrijfsleider [V.] als getuige laten horen. Van de getuigenverhoren die hebben plaatsgevonden in aanwezigheid van partijen althans hun gemachtigden, zijn processen-verbaal opgemaakt. De getuigenverhoren hebben plaatsgevonden op 17 februari 2015 en 21 april 2015.
3.De vordering
Subsidiair acht [eiser] Van der Velden aansprakelijk voor het onderhavige ongeval op basis van de artikelen 74 tot en met 77 van boek 6 BW alsmede op grond van 6:95 en 6:106 BW, waarbij [eiser] stelt dat van eigen schuld als bedoeld in artikel 6:101 BW geen sprake is.
4.Het verweer
5.De beoordeling
zie HR 11 april 2008, NJ 2008/465). Op grond van dat artikellid is de werkgever gehouden die maatregelen te treffen die redelijkerwijs noodzakelijk zijn om ongevallen die zich bij de uitoefening door de werknemer van zijn werkzaamheden zouden kunnen voordoen, te voorkomen. Op grond van artikel 7:658 lid 2 BW is de werkgever ten opzichte van de werknemer aansprakelijk voor de schade die deze in de uitoefening van zijn werkzaamheden lijdt, tenzij de werkgever aantoont dat zij aan de in artikel 7:658 lid 1 BW genoemde zorgplicht heeft voldaan of dat de schade in belangrijke mate het gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid van de werknemer. Artikel 7:658 BW houdt een ruime zorgplicht in. Niet snel kan worden aangenomen dat de werkgever daaraan heeft voldaan en dus niet aansprakelijk is voor door de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden geleden schade. Artikel 7:658 BW beoogt echter geen absolute waarborg te scheppen voor de bescherming van de werknemer tegen gevaar. Welke (veiligheids-)maatregelen van de werkgever mogen worden verlangd en op welke wijze zij de werknemer moet instrueren, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval.
zie onder meer HR 4 mei 2011, ECLI:NL:HR:2001:AB1430 en HR 29 juni 2001, ECLI:NL:HR:2001:AB2432);
(zie onder meer HR 13 april 2001, NJ 2002, 391, m.nt. HJS).
- laat [eiser] toe tot het bewijs (van feiten en omstandigheden waaruit afgeleid kan worden) dat hij op vrijdag 5 september 2008 tijdens de uitoefening van zijn werkzaamheden in dienst van Van der Velden slachtoffer is geworden van een bedrijfsongeval;
- bepaalt dat:
donderdag 29 maart 2018 te 14.30 uurbij akte dient uit te laten of, en zo ja op welke wijze, hij voornoemd bewijs wenst te leveren;
beidepartijen voor de dan komende drie maanden; [eiser] zal te zijner tijd zelf hebben zorg te dragen voor behoorlijke oproeping van de getuigen;
uiterlijk de dag vóór genoemde rolzitting om 12 uurter griffie ontvangen dient te zijn; ook is het mogelijk de akte op genoemd tijdstip op de rolzitting zelf in te dienen; in dat geval dient [eiser] wel rekening te houden met een wachttijd;