ECLI:NL:HR:2001:AB2432

Hoge Raad

Datum uitspraak
29 juni 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C99/269HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • P. Neleman
  • A.E.M. van der Putt-Lauwers
  • J.B. Fleers
  • A. Hammerstein
  • P.C. Kop
  • W.H. Heemskerk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over aansprakelijkheid en bewijslast bij arbeidsongeval

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 29 juni 2001 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tussen Industromontaza D.O.O. en [verweerder]. De zaak betreft een arbeidsongeval dat plaatsvond op 6 juni 1992, waarbij [verweerder] gewond raakte aan zijn knie tijdens werkzaamheden aan boord van het schip 'Nedlloyd Neerlandia'. [Verweerder] had Industromontaza gedagvaard voor de Kantonrechter te Rotterdam, waarbij hij schadevergoeding vorderde. De Kantonrechter heeft Industromontaza bij tussenvonnis van 13 januari 1998 toegelaten tot bewijsvoering over de toedracht van het ongeval. Industromontaza heeft de vordering bestreden, maar de Rechtbank te Rotterdam heeft het vonnis van de Kantonrechter bekrachtigd en de zaak naar de Kantonrechter verwezen voor verdere behandeling.

In cassatie heeft de Hoge Raad de vraag behandeld of de Rechtbank de bewijslast correct heeft verdeeld volgens artikel 7:658 lid 2 BW. De Hoge Raad oordeelde dat de Rechtbank niet voldoende heeft gemotiveerd waarom de bewijslast niet in overeenstemming met de eisen van redelijkheid en billijkheid zou moeten worden verdeeld. De Hoge Raad vernietigde het vonnis van de Rechtbank en verwees de zaak naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage voor verdere behandeling. Tevens werd [verweerder] veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van Industromontaza zijn begroot op ƒ 723,05 aan verschotten en ƒ 3.500,-- voor salaris.

Uitspraak

29 juni 2001
Eerste Kamer
Nr. C99/269HR
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
INDUSTROMONTAZA D.O.O., gevestigd te Rotterdam,
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. J.B.M.M. Wuisman,
t e g e n
[Verweerder], wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie,
advocaat: mr. H.A. Groen.
1. Het geding in feitelijke instanties
Verweerder in cassatie - verder te noemen: [verweerder] - heeft bij exploit van 28 mei 1997 eiseres tot cassatie - verder te noemen: Industromontaza - gedagvaard voor de Kantonrechter te Rotterdam en gevorderd Industromontaza te veroordelen om aan [verweerder] te betalen de geleden en nog te lijden schade, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Industromontaza heeft de vordering bestreden.
De Kantonrechter heeft bij tussenvonnis van 13 januari 1998 Industromontaza toegelaten te bewijzen hetgeen onder 8 van zijn vonnis is omschreven.
Tegen dit tussenvonnis heeft Industromontaza hoger beroep ingesteld bij de Rechtbank te Rotterdam.
Bij vonnis van 1 april 1999 heeft de Rechtbank het bestreden vonnis bekrachtigd en de zaak naar de Kantonrechter te Rotterdam verwezen teneinde op de hoofdzaak te beslissen.
Het vonnis van de Rechtbank is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het vonnis van de Rechtbank heeft Industromontaza beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
[Verweerder] heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor Industromontaza toegelicht door haar advocaat alsmede door mr. A.J. Swelheim, advocaat bij de Hoge Raad, en voor [verweerder] door zijn advocaat alsmede door mr. T.F.E. Tjong Tjin Tai eveneens advocaat bij de Hoge Raad.
De conclusie van de Advocaat-Generaal C.L. de Vries Lentsch-Kostense strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het middel
3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) Op 6 juni 1992 is aan [verweerder], die door zijn werkgeefster Industromontaza tewerkgesteld was bij Wilton Feijenoord B.V., in de uitoefening van zijn werkzaamheden aan boord van de "Nedlloyd Neerlandia" een ongeval overkomen waarbij hij gewond is geraakt aan zijn knie.
(ii) De afdeling beveiliging van Wilton Feijenoord B.V. heeft van dit ongeval melding gemaakt in een "dag- en nachtrapport". Daarin staat als verklaring van [verweerder] opgenomen: "Ik wilde van een luikhoofd sb-zijde, afstappen. Ik stapte op de +/- 1 mtr. hoge kraanrail van het schip. Daardoor kwam ik ten val."
(iii) De Bedrijfsgezondheidsdienst van Wilton Feijenoord B.V. heeft een ziekte/ongevalsrapport opgemaakt waarin het ongeval als volgt wordt omschreven: "tijdens het afstappen van luikhoofd aan boord van het m.s. "Nedlloyd Neerlandia" op de rail van de dekkraan uitgegleden, vermoedelijk gescheurde knieband".
(iv) De advocaat van [verweerder] heeft Industromontaza bij brief van 30 juni 1994 namens [verweerder] aansprakelijk gesteld voor het hem overkomen ongeval.
3.2 Bij (verbeterde) dagvaarding van 28 mei 1997 heeft [verweerder] Industromontaza gedagvaard voor de Kantonrechter en schadevergoeding op te maken bij staat gevorderd. Aan zijn vordering heeft hij, kort samengevat, ten grondslag gelegd dat hij, alleen achtergebleven op het schip, opdracht heeft gekregen twee pakken elektroden mee te nemen naar zijn werkplek, dat hij daarmee een steile muurtrap moest beklimmen, waardoor hij slechts één hand vrij had, en dat hij daarbij zijn evenwicht heeft verloren en is gevallen. Industromontaza heeft deze toedracht van het ongeval onder verwijzing naar de in 3.1 onder (ii) en (iii) vermelde rapporten betwist. Bij vonnis van 13 januari 1998 heeft de Kantonrechter aan Industromontaza bewijs opgedragen van de door haar gestelde toedracht van het ongeval. De Rechtbank heeft dit vonnis bekrachtigd. Daartoe heeft de Rechtbank onder toepassing van art. 7:658 lid 2 BW overwogen dat op Industromontaza de bewijslast rust van de door haar gestelde toedracht van het ongeval en van de genomen voorzorgsmaatregelen die redelijkerwijze in verband met de aard van de werkzaamheden van haar gevorderd konden worden, althans van het feit dat het nalaten van het treffen van deze maatregelen het ongeval niet heeft veroorzaakt. De Rechtbank overwoog voorts dat zij geen aanleiding ziet om een onderscheid te maken tussen de toedracht van het ongeval enerzijds en het treffen van adequate (voorzorgs)maatregelen door Industromontaza anderzijds. Uit de "summiere rapportages" kon naar het oordeel van de Rechtbank, gelet op de gemotiveerde betwisting ervan door [verweerder], onvoldoende bewijs worden geput voor de door Industromontaza ingenomen stellingen. Het middel keert zich tegen deze oordelen van de Rechtbank.
3.3 Onderdeel 1 van het middel is ingetrokken.
3.4 Onderdeel 2 betoogt dat de bewijsregel in lid 2 van art. 7:658 BW niet meebrengt dat Industromontaza de toedracht van het ongeval op 6 juni 1992 heeft aan te tonen in die zin dat niet het door [verweerder] beweerde ongeval maar het door haar gestelde ongeval heeft plaatsgevonden. Het onderdeel faalt. Nu in dit geding vaststaat dat [verweerder] de gestelde schade heeft geleden in de uitoefening van zijn werkzaamheden, is Industromontaza ingevolge voormelde bepaling voor deze schade aansprakelijk tenzij zij, in het onderhavige geval, aantoont dat zij de in lid 1 van deze bepaling bedoelde verplichtingen is nagekomen. Deze bepaling impliceert dat op Industromontaza ook de bewijslast van de toedracht van het ongeval rust voor zover zij zich wil beperken tot het bewijs van het nakomen van op de aard van het ongeval toegespitste verplichtingen.
3.5 Onderdeel 3a strekt ten betoge dat de Rechtbank (i) heeft miskend dat onder de omstandigheden van dit geval de eisen van redelijkheid en billijkheid meebrengen dat [verweerder] in afwijking van de in art. 7:658 lid 2 BW neergelegde bijzondere regel van bewijslastverdeling het bewijs dient te leveren van de toedracht van het door hem gestelde ongeval, althans (ii) nader had moeten motiveren waarom deze eisen onder de bedoelde omstandigheden toch niet meebrengen dat de bewijslast aldus wordt verdeeld. Onderdeel 3b klaagt dat, mocht het vonnis van de Rechtbank impliciet het oordeel inhouden dat de bewijsregel in lid 2 van art. 7:658 geen afwijking op grond van de eisen van redelijkheid en billijkheid kan meebrengen, dit oordeel onjuist is.
Bij de beoordeling van deze onderdelen dient te worden vooropgesteld dat niet is uitgesloten dat onder bijzondere omstandigheden moet worden geoordeeld dat de eisen van redelijkheid en billijkheid meebrengen dat toepassing van een bijzondere regel van bewijslastverdeling als de onderhavige achterwege moet blijven en dus moet worden uitgegaan van de hoofdregel van art. 177 Rv. Kennelijk en niet onbegrijpelijk heeft de Rechtbank de grieven van Industromontaza niet aldus opgevat dat zij zich heeft beroepen op zodanige omstandigheden dat, ook tegen de achtergrond van de strekking van art. 7:658 lid 2 de werknemer te beschermen, moet worden geoordeeld dat naar de eisen van redelijkheid en billijkheid deze bepaling buiten toepassing dient te blijven. Nu de Rechtbank, hiervan uitgaande, niet op deze kwestie is ingegaan, kunnen de onderdelen 3a en 3b die berusten op de veronderstelling dat de Rechtbank een daartoe strekkend betoog heeft verworpen, bij gebrek aan feiteljke grondslag niet tot cassatie leiden.
3.6 Onderdeel 4 slaagt. Zonder nadere toelichting, die evenwel ontbreekt, is niet begrijpelijk waarom de hiervoor in 3.1 onder (ii) en (iii) vermelde rapporten, waarin klaarblijkelijk op grond van de eigen verklaring van [verweerder] - die pas geruime tijd na het ongeval met een afwijkende lezing is gekomen - de toedracht van het ongeval is omschreven, onvoldoende bewijs kan worden geput. Beide rapporten hebben mede tot doel zo kort mogelijk na het ongeval de toedracht ervan vast te leggen. De daarin gegeven omschrijving van de toedracht is niet onduidelijk of onvolledig, zodat de klacht dat zonder nadere motivering die ontbreekt, niet valt in te zien waarom - naar het kennelijk oordeel van de Rechtbank - een uitgebreidere of andere omschrijving van het ongeval zou moeten zijn gegeven dan thans is geschied, eveneens gegrond is.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt het vonnis van de Rechtbank te Rotterdam van 1 april 1999;
verwijst het geding naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage ter verdere behandeling en beslissing;
veroordeelt [verweerder] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van Industromontaza begroot op ƒ 723,05 aan verschotten en ƒ 3.500,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president P. Neleman als voorzitter en de raadsheren A.E.M. van der Putt-Lauwers, J.B. Fleers, A. Hammerstein en P.C. Kop, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer W.H. Heemskerk op 29 juni 2001.