ECLI:NL:HR:2001:AB1430
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H.J. Mijnssen
- R. Herrmann
- C.H.M. Jansen
- A.E.M. van der Putt-Lauwers
- P.C. Kop
- W.H. Heemskerk
- Rechtspraak.nl
Aansprakelijkheid werkgever bij bedrijfsongeval en bewijsvoering door werknemer
In deze zaak heeft eiser, een leerling-scheepsbouwer, verweerder, zijn werkgever, gedagvaard voor schadevergoeding na een ongeval dat plaatsvond in april 1992. Eiser stelde dat hij tijdens zijn werkzaamheden met zijn rug tegen de rand van een boot viel, wat leidde tot schade. De Kantonrechter te Leeuwarden heeft eiser bij tussenvonnis van 28 oktober 1997 toegelaten tot bewijs van zijn stelling dat de boot kantelde, maar verdere beslissingen aangehouden. Eiser ging in hoger beroep tegen dit tussenvonnis, maar de Rechtbank te Leeuwarden bekrachtigde het en verwees de zaak terug naar de Kantonrechter voor verdere behandeling.
Eiser heeft cassatie ingesteld tegen het vonnis van de Rechtbank, waarbij de Hoge Raad oordeelde dat de Rechtbank een onjuiste opvatting had over de bewijsvoering die van eiser werd verlangd. De Hoge Raad vernietigde het vonnis van de Rechtbank en verwees de zaak terug naar het Gerechtshof te Leeuwarden. De Hoge Raad oordeelde dat eiser niet verplicht was om aan te tonen hoe het ongeval zich had voorgedaan, maar enkel dat hij schade had geleden in de uitoefening van zijn werkzaamheden. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van werkgevers bij bedrijfsongevallen en de bewijslast die op werknemers rust in dergelijke gevallen.
De Hoge Raad heeft verweerder ook veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die zijn vastgesteld op ƒ 742,20 aan verschotten en ƒ 3.500,-- voor salaris. Dit arrest is gewezen door de vice president en een aantal raadsheren, en openbaar uitgesproken op 4 mei 2001.