In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 9 november 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen een voormalige defensieambtenaar en de minister van Defensie over de toekenning van wachtgeld en de gevolgen van de verhoging van de AOW-leeftijd. Eiser, die van 14 februari 1972 tot 1 oktober 2009 als burgerambtenaar werkzaam was, ontving op basis van het Wachtgeldbesluit burgerlijke ambtenaren defensie (Wbad) een wachtgelduitkering die eindigde bij het bereiken van de 65-jarige leeftijd. Eiser verzocht om doorbetaling van het wachtgeld tot de ingangsdatum van zijn AOW-uitkering, maar de minister verklaarde het bezwaar ongegrond. Eiser stelde dat de beëindiging van het wachtgeld op 65-jarige leeftijd een ongeoorloofd onderscheid naar leeftijd opleverde.
De rechtbank overwoog dat de minister, in navolging van eerdere uitspraken van de Centrale Raad van Beroep (CRvB), een compensatie had geboden voor het AOW-hiaat en dat deze maatregelen voldoende waren om het inkomensverlies te compenseren. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van verboden onderscheid naar leeftijd of burgerlijke staat, en dat de compensatieregeling niet als een beloning naar arbeid kon worden gekwalificeerd. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en veroordeelde de minister tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht.
De uitspraak benadrukt de juridische afwegingen rondom wachtgeldregelingen en de impact van wetgeving op de rechten van voormalige ambtenaren, met name in het licht van de verhoging van de AOW-leeftijd en de bijbehorende compensatieregelingen.