Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
gedaagden,
1.De procedure
- de dagvaarding van 30 mei 2016 met producties;
- de conclusie van antwoord met producties;
- de brief van 17 augustus 2016, waarbij een comparitie van partijen is bepaald;
- de brief inzending stukken van 7 november 2016 aan de zijde van Van Bergen, met producties 16 tot en met 19;
- het proces-verbaal van comparitie van 22 november 2016;
- de brief van 2 december 2016 aan de zijde van Rijnplant c.s. naar aanleiding van het proces-verbaal;
- de brief van 9 december 2016 aan de zijde van Van Bergen naar aanleiding van het proces-verbaal;
- de brief van 16 december 2016 aan de zijde van Rijnplant c.s. naar aanleiding van laatstgenoemde brief van Van Bergen.
2.De feiten
De inlener gaat niet rechtstreeks een arbeidsovereenkomst met de uitzendkracht aan, als de uitzendkracht de uitzendovereenkomst met de uitzendonderneming niet rechtsgeldig heeft beëindigd’
INLEENOVEREENKOMST […]
3.Het geschil
4.De beoordeling
Is in juni 2015 overeenstemming bereikt?
wij aub van Bergen respecteren u besluit’ en eerst op 2 februari 2016 is per brief aangegeven dat Van Bergen het besluit tot opzeggen niet respecteert. Dat Van Bergen zich primair om de werknemers bekommerde, zoals zij ter zitting heeft verklaard, doet hier niet aan af en verklaart in elk geval niet waarom het nog tot februari 2016 heeft geduurd voordat zij zich tegen de beëindiging verzette.
de uitlener zal in vanaf 2015 uitzendkrachten […] ter beschikking stellen aan de inlener)moet worden gelezen als
‘in 2015 vanaf januari 2015 uitzendkrachten […] ter beschikking stellen aan de inlener’. Daarbij is van belang dat het Van Bergen is die het contract heeft geredigeerd. Zo gelezen wijst de tekst erop dat de overeenkomst voor bepaalde tijd – namelijk het kalenderjaar 2015 – is bedoeld. Daarnaast bevat de tekst van de inleenovereenkomst 2015 meer aanwijzingen die duiden op het sluiten van een overeenkomst voor bepaalde tijd. Zo staat bijvoorbeeld in de vijfde alinea ‘
Uitlener stelt de uitzendkrachten in 2015 beschikbaar […]’. Daarbij komt bovendien dat de tekst van de inleenovereenkomst 2015 niet wezenlijk verschilt van de inleenovereenkomst 2014 waarvan niet in geschil is dat het een overeenkomst voor bepaalde tijd betreft. In beide overeenkomsten is bijvoorbeeld op vrijwel gelijke wijze opgenomen dat partijen aan het eind van het eerstvolgende jaar met elkaar in overleg treden om tot een nieuwe tariefvaststelling te komen. Het aanmerken van de inleenovereenkomst 2015 als een overeenkomst voor bepaalde tijd past daarenboven in de context van de samenwerking tussen partijen die al op basis van de inleenovereenkomst 2014 was ontstaan. De door Rijnplant c.s. aangevoerde feiten die zouden kunnen duiden op een inleenovereenkomst voor onbepaalde tijd, maken dit niet anders. Rijnplant c.s. heeft ter comparitie verklaard dat haar beraadslagingen en besluitvorming over de voortzetting van de samenwerking voor onbepaalde tijd na één inleenovereenkomst voor de bepaalde tijd van één jaar, niet zijn gedeeld met Van Bergen en enkel intern binnen Rijnplant c.s. hebben plaatsgevonden.
6.422,00(2,0 punt × tarief € 3.211,00)
Totaal € 10.325,00
5.De beslissing
2868/2053/1980