ECLI:NL:RBROT:2017:4615
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen de vaststelling van het dagloon in het kader van de WIA-uitkering
In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 15 juni 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door A.M. Lopes, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, vertegenwoordigd door mr. T. Rook. Eiseres had beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder, waarin haar bezwaar tegen de hoogte van het dagloon voor de WIA-uitkering ongegrond was verklaard. Eiseres ontving in de periode van 16 juli 2011 tot 20 juni 2013 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) en daarna een uitkering op basis van de Wet werk en bijstand (Wwb) tot 26 augustus 2013. Na een tijdelijk dienstverband bij een werkgever, viel eiseres uit met lichamelijke klachten en diende zij op 31 maart 2016 een aanvraag voor een WIA-uitkering in.
De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder het dagloon correct heeft berekend op € 87,16, rekening houdend met de referteperiode en de aangiftetijdvakken. Eiseres stelde dat het dagloon te laag was vastgesteld en dat de referteperiode niet correct was vastgesteld. De rechtbank oordeelde dat verweerder de referteperiode correct had vastgesteld en dat de argumenten van eiseres niet opgingen. De rechtbank volgde eiseres niet in haar standpunt dat zij als herintreder moest worden aangemerkt, omdat zij in juni 2013 nog een WW-uitkering ontving. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en wees op het feit dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.