De rechtbank neemt de volgende feiten en omstandigheden in aanmerking.
Gesteld noch gebleken is dat voor of in 2012 (een persoon vanwege) PF in het bedrijf van H-vD is geweest en evenmin (een persoon vanwege) H-vD in het bedrijf van PF. De contacten tussen partijen waren slechts per telefoon en (e-mail)correspondentie.
[werknemer gedaagde 1] was werkzaam bij H-vD, [echtgenoot gedaagde 1] was haar superieur. Van enige activiteit van H-vD zelf in de onderneming is niet gebleken. Kennelijk liet H-vD de bedrijfsvoering aan [echtgenoot gedaagde 1] over.
Nadat [werknemer eiser] van PF op vrijdag 28 september 2012 met [echtgenoot gedaagde 1] had getelefoneerd, hij op 2 oktober 2012 aan [echtgenoot gedaagde 1] een e-mail had gestuurd (zie 2.2) en tussen [werknemer eiser] en [echtgenoot gedaagde 1] telefonisch overeenstemming was bereikt (zie 2.3), heeft [werknemer gedaagde 1] die transactie verder afgewikkeld (zie 2.4 en volgende). Kennelijk heeft [echtgenoot gedaagde 1] aan [werknemer gedaagde 1] opgedragen om de betreffende transactie verder af te handelen. Daarna (in ieder geval van 8 oktober 2012 tot begin februari 2013) hebben de contacten van H-vD met PF steeds via [werknemer gedaagde 1] gelopen (zie 2.4 tot en met 2.8 en 2.11 tot en met 2.18). Van contacten tussen PF en een ander aan de zijde van H-vD van na 3 oktober 2012 is niet gebleken.
In die contacten tussen [werknemer gedaagde 1] en ( [werknemer eiser] van) PF kwamen niet alleen administratieve onderwerpen aan de orde, maar ook commerciële en contractuele, zoals blijkt uit het gestelde in 2.6 tot en met 2.8 en 2.11 tot en met 2.16.
Het geheel van de-mailwisseling tussen PF enerzijds en [echtgenoot gedaagde 1] en vervolgens [werknemer gedaagde 1] anderzijds vertoont het beeld dat [echtgenoot gedaagde 1] aan [werknemer gedaagde 1] de vrijheid heeft gelaten om H-vD bindende afspraken te maken. Daarbij handelde [werknemer gedaagde 1] kennelijk niet op eigen houtje, maar in overleg met [echtgenoot gedaagde 1] , zoals blijkt uit de omstandigheid dat zij (en [werknemer eiser] ) gebruik maakte(n) van het algemene e-mailadres van H-vD, info@cdsport-international.com, dat ook door [echtgenoot gedaagde 1] werd gebruikt (zie 2.2, 2.15 tot en met 2.18), zij in die correspondentie naar [echtgenoot gedaagde 1] verwees en aan [werknemer eiser] de mogelijkheid bood (rechtstreeks) contact op te nemen met [echtgenoot gedaagde 1] (zie 2.16 en 2.18). Bovendien is gesteld noch gebleken dat [echtgenoot gedaagde 1] of H-vD op enig moment tussen 8 november 2012 en 29 oktober 2014, toen PF incassomaatregelen was gaan treffen (zie 2.21), op enige wijze aan PF heeft kenbaar gemaakt dat het optreden van [werknemer gedaagde 1] haar niet bond. Aldus heeft [echtgenoot gedaagde 1] bij PF de schijn gewekt dat [werknemer gedaagde 1] bevoegd was om deze transactie namens H-vD aan te gaan.
Waar niet ter discussie staat dat [echtgenoot gedaagde 1] bevoegd was om H-vD te vertegenwoordigen en niet is gebleken van actief optreden van H-vD zelf in haar onderneming, rekent de rechtbank het gedrag van [echtgenoot gedaagde 1] , het de vrije hand laten aan [werknemer gedaagde 1] , toe aan H-vD.
Derhalve is H-vD aan de rechtsgevolgen van de gedragingen van [werknemer gedaagde 1] gebonden.