ECLI:NL:RBROT:2017:3041
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- M.G.L. de Vette
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van beroep inzake bijzondere bijstand voor griffierecht
In deze zaak heeft eiser bijzondere bijstand aangevraagd voor de kosten van griffierecht in verband met twee beroepen die hij had ingesteld wegens het niet tijdig nemen van een besluit op zijn aanvragen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de procedures niet inhoudelijk zijn behandeld, omdat eiser de griffierechten niet binnen de gestelde termijn heeft betaald. Hierdoor zijn de beroepen niet-ontvankelijk verklaard en is het verzet daartegen ongegrond verklaard. Dit betekent dat de kosten waarvoor eiser bijzondere bijstand heeft aangevraagd, niet zijn gemaakt en ook niet meer kunnen worden gemaakt, aangezien de beroepen inmiddels zijn geëindigd.
De rechtbank heeft verder overwogen dat eiser geen procesbelang meer heeft bij een oordeel over de vraag of verweerder terecht zijn aanvragen van 6 juli 2015 en 30 juli 2015 buiten behandeling heeft gesteld. Eiser heeft weliswaar aangevoerd dat zijn procesbelang ligt in de vergoeding van misgelopen dwangsommen, maar de rechtbank oordeelt dat hierin geen procesbelang kan zijn gelegen, omdat niet vaststaat dat er daadwerkelijk dwangsommen zijn verbeurd.
De rechtbank heeft uiteindelijk geoordeeld dat het beroep van eiser niet-ontvankelijk is en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. M.G.L. de Vette, rechter, en is openbaar uitgesproken op 21 april 2017. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.