ECLI:NL:RBROT:2017:2698

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 april 2017
Publicatiedatum
11 april 2017
Zaaknummer
10/661332-16
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verplichting tot klinische behandeling in strafzaak met poging tot doodslag

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 7 april 2017 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die op 26 december 2016 te Capelle aan den IJssel een poging tot doodslag heeft gepleegd. De verdachte heeft het slachtoffer met een mes in de nek gestoken, wat resulteerde in een steekwond nabij de halsslagader. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, ten tijde van het onderzoek, preventief gedetineerd was en dat de officier van justitie een gevangenisstraf van drie jaar heeft geëist, met bijzondere voorwaarden waaronder een korte klinische opname indien de reclassering dit noodzakelijk achtte. De rechtbank oordeelde echter dat de rechter moet bepalen of een klinische opname noodzakelijk is, en dat er op dat moment geen aanleiding was voor een dergelijke opname. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar, waarvan één jaar voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaar. Tevens is de verdachte veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding van €1.130,00 aan de benadeelde partij, te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij toegewezen, omdat de schade rechtstreeks voortvloeide uit het bewezen verklaarde feit. De rechtbank heeft de verdachte ook verplicht om zich te melden bij de reclassering en deel te nemen aan een gedragstraining.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/661332-16
Datum uitspraak: 07 april 2017
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren op [geboortedatum verdachte] te [geboorteland verdachte] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de penitentiaire inrichting Zuid West – De Dordtse Poorten,
raadsman mr. R. Zwiers, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 24 maart 2017.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd.
De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie, mr. K. Broere, heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren met aftrek van voorarrest, waarvan 1 jaar voorwaardelijk, met een proeftijd van
3 jaar en als bijzondere voorwaarden dat de verdachte zich zal melden bij de reclassering, dat hij zal deelnemen aan de gedragstraining GI-GGZ Alcohol en geweld en een ambulante behandeling zal ondergaan en - binnen dit traject - de verplichting tot een korte klinische opname voor de duur van maximaal zeven weken als de reclassering dit noodzakelijk acht.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt verdediging
Aangevoerd is dat het primair en subsidiair tenlastegelegde feit onvoldoende overtuigend bewezen kunnen worden gelet op de innerlijke tegenstrijdige verklaringen van de aangever en de twee getuigen [naam getuige 1] en [naam getuige 2] en dat dit moet leiden tot vrijspraak.
4.1.2.
Beoordeling
De volgende feiten en omstandigheden kunnen op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen als vaststaand worden aangemerkt. Deze feiten hebben op de terechtzitting niet ter discussie gestaan en kunnen zonder nadere motivering dienen als vertrekpunt voor de beoordeling van de bewijsvraag.
De verdachte is in de nacht van 25 op 26 december 2016 aanwezig geweest in de woning van de aangever;
in deze woning waren toen tevens de twee getuigen, [naam getuige 1] en [naam getuige 2] , aanwezig;
de aangever heeft een steekwond in zijn nek opgelopen;
de verdachte wordt [nickname verdachte] genoemd.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat de getuige [naam getuige 2] meteen na het incident tegen de verbalisanten heeft verklaard dat [nickname verdachte] de aangever met iets in zijn nek heeft gestoken. De getuige Uiterwerf is bij de rechter-commissaris gehoord waarbij hij heeft verklaard dat hij heeft gezien dat de hand van [nickname verdachte] een zwaaiende beweging maakte naar de nek van de aangever. Die verklaringen passen bij de verklaring van de aangever, die beschrijft hoe hij door de verdachte in zijn nek werd gestompt. Later bleek dat hij gestoken was.
Deze verklaringen worden bevestigd door de FARR-verklaring waaruit blijkt dat de verdachte een steekverwonding heeft opgelopen en de bevindingen over het mes dat door de aangever in zijn woning is gevonden en waarop DNA van onder meer de verdachte is aangetroffen. Dat het DNA van de verdachte op het mes zit kan niet worden verklaard als de verdachte het mes niet in zijn handen heeft gehad.
Er is geen enkele aanwijzing dat iemand anders dan de verdachte deze steekwond heeft toegebracht.
Gezien het voorgaande is het niet van belang dat de verklaringen van de aangever en de getuigen niet in alle details met elkaar overeen komen.
4.1.3.
Conclusie
Het verweer wordt verworpen.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen. Op grond daarvan, en op grond van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
Hij op 26 december 2016 te Capelle aan den IJssel ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon genaamd [naam slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet die [naam slachtoffer] (met kracht) met een mes in de nek nabij de slagader heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

5.1.
Kwalificatie
Het bewezen feit levert op:
poging tot doodslag.
5.2.
Strafbaarheid
5.2.1.
Standpunt verdediging
Aangevoerd is dat de verdachte een beroep op noodweer toekomt. Verdachte heeft geprobeerd zich te verdedigen. Dat blijkt uit de wondjes op zijn hand. Omdat niemand het mes heeft gezien in de hand van verdachte is het aannemelijk dat hij dit mes juist heeft geprobeerd af te weren. De verdachte is niet eerder met een mes in aanraking geweest en draagt nooit een mes bij zich. Dat de verdachte het mes bij zich had kan niet worden vastgesteld. De verdachte dient daarom te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
5.2.2.
Beoordeling
Bij een beroep op noodweer ligt het op de weg van de verdediging om de feiten en omstandigheden die aan dat beroep ten grondslag liggen, tot op zekere hoogte aannemelijk te maken.
Hetgeen naar voren gebracht is, is niet meer dan giswerk van de verdediging. Zelf zegt de verdachte zich niets te kunnen herinneren en niemand verklaart over een aanval door het slachtoffer. Er is geen begin van aannemelijkheid van een noodweersituatie, laat staan van een situatie waarin het steken naar de nek van het slachtoffer een geboden
enevenredige reactie zou zijn.
Het beroep op noodweer wordt verworpen.
5.2.3.
Conclusie
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft het slachtoffer met een mes gestoken waardoor het slachtoffer een steekwond in zijn nek is toegebracht. Het slachtoffer is met een ambulance naar het ziekenhuis vervoerd, waar de wond is gehecht. Het slachtoffer heeft door het toedoen van de verdachte pijn geleden. De verdachte heeft het slachtoffer gestoken in de woning van het slachtoffer waar hij te gast was. Door het steekincident is bij het slachtoffer het gevoel van veiligheid in zijn eigen woning ernstig aangetast. Het slachtoffer slaapt sinds het incident slecht en hij wordt er iedere keer aan herinnerd door het litteken in zijn nek.
Omdat de steekwond een centimeter diep was en slechts een halve centimeter was verwijderd van de halsslagader mag het slachtoffer van geluk spreken dat hij dit incident heeft kunnen navertellen.
De verdachte heeft op geen enkele manier verantwoordelijkheid genomen voor zijn daad.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
2 maart 2017, waaruit blijkt dat de verdachte tweemaal eerder is veroordeeld voor soortgelijke gewelddadige strafbare feiten. Ondanks dat deze twee veroordelingen dateren van langer dan vijf jaar geleden, weegt de rechtbank deze veroordelingen zwaar mee ten nadele van de verdachte. Daarbij valt overigens op dat ook voor die feiten de verdachte geen verantwoordelijkheid heeft willen nemen; hij heeft verklaard dat hij het nog steeds oneens is met die onherroepelijke veroordelingen.
7.3.2.
Rapportage
Bouman GGZ, afdeling reclassering, heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 8 februari 2017. Dit rapport houdt onder andere het volgende in.
De verdachte stelt nadrukkelijk geen alcoholprobleem te hebben, terwijl hij ten tijde van het tenlastegelegde feit onder invloed was van bier, whisky en rum. De wijkagent van Capelle aan den IJssel en de stadsmarinier hebben de reclassering meegedeeld dat zij hebben waargenomen dat de verdachte onder invloed van alcohol in de problemen komt.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. De verdediging heeft verzocht om een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest op te leggen met een voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden en al dan niet een onvoorwaardelijke taakstraf. Hiervoor ziet de rechtbank echter geen aanleiding gezien de ernst van het feit.
Nu de reclassering begeleiding en bijzondere voorwaarden noodzakelijk acht, zal de rechtbank een deel van de voorgenomen straf voorwaardelijk opleggen, met de voorwaarden die hierna worden genoemd. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Anders dan is geadviseerd en gerekwireerd, ziet de rechtbank geen mogelijkheid de verdachte te verplichten tot het ondergaan van een korte klinische behandeling voor de maximale duur van zeven weken, indien de reclassering dit noodzakelijk acht.
In zijn arrest van 30 januari 2007 (ECLI:NL:HR:2007:AZ0262) heeft de Hoge Raad geoordeeld dat niet alleen de bepaling van de duur van een klinische opname, maar ook het oordeel
ofklinische opname noodzakelijk is, is voorbehouden aan de rechter. In zijn arrest van 12 juli 2011 (ECLI:NL:HR:2011:BQ4315) heeft de Hoge Raad dit oordeel herhaald en bevestigd. In zijn arrest van 12 februari 2013 (ECLI:NL:HR:2013:BY5449) heeft de Hoge Raad het andermaal bevestigd, met dien verstande dat de rechter wel kan bepalen dat een bevolen opname op gezag van de reclassering wordt bekort. In dit arrest wordt tevens geoordeeld dat de rechtspraak over het oude artikel 14c Sr ook na de invoering van het nieuwe artikel geldig blijft.
De conclusie is dat de rechter moet oordelen of klinische opname noodzakelijk is, naar de omstandigheden ten tijde van zijn oordeel. Als de rechter van oordeel is dat een klinische opname noodzakelijk is, kan hij die gelasten in de vorm van algemene voorwaarden, onder bepaling van de maximale duur van de opname.
Uit het reclasseringsadvies blijkt niet dat er nu aanleiding is voor een klinische opname. Evenmin blijkt dat er na afloop van de op te leggen straf aanleiding is voor een klinische opname, zulks te minder nu het om een detox-opname gaat en te verwachten valt dat de verdachte tijdens zijn detentie geen alcohol zal nuttigen. Bovendien adviseert de reclassering primair een ambulante behandeling. Als in de loop van die ambulante behandeling alsnog een detox-opname noodzakelijk wordt, is de aangewezen weg een vordering of verzoek tot wijziging van de voorwaarden.
Alles afwegend worden na te noemen straf en maatregelen passend en geboden geacht.

8.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [naam slachtoffer] , wonende te
Capelle aan den IJssel, ter zake van het ten laste gelegde feit en waarmee bij de strafoplegging rekening is gehouden. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 1.130,00 aan immateriële schade.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de vordering benadeelde partij geheel dient te worden toegewezen gelet op de onderbouwing daarvan. Het bedrag dient te worden vermeerderd met de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel dient te worden opgelegd.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat de vordering van de benadeelde partij passend is, indien de rechtbank tot een bewezenverklaring zou komen.
8.3.
Beoordeling
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit waarmee bij de strafoplegging rekening is gehouden, rechtstreeks immateriële schade is toegebracht.
Die schade zal naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 1.130,00, zodat de vordering tot dit bedrag zal worden toegewezen.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 26 december 2016.
Nu de vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil
en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van €1.130,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 26 december 2016.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het impliciet primair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) jaren;
bepaalt dat van de gevangenisstraf een gedeelte, groot 1 (één) jaar niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van de proeftijd, die hierbij wordt gesteld op 3 jaar, na te melden voorwaarden overtreedt;
stelt als algemene voorwaarden:
de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
stelt als bijzondere voorwaarden:
- de veroordeelde zal zich melden bij Bouman GGZ afdeling reclassering, zolang en frequent als die reclasseringsinstelling noodzakelijk vindt;
- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan een intake bij de forensische polikliniek van Bouman GGZ (of een soortgelijke instelling) en indien geïndiceerd zich hiervoor te laten behandelen c.q. een training te volgen c.q. mee te werken aan urinecontroles;
- de veroordeelde zal deelnemen aan de volgende gedragstraining: GI-GGZ Alcohol en geweld;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
veroordeelt de verdachte te betalen een bedrag van
€ 1.130,00 (zegge: elfhonderd-en-dertig euro), bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 26 december 2016 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij te betalen
€ 1.130,00(hoofdsom,
zegge: elfhonderd-en-dertig euro), bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 21 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J. van den Bos, voorzitter,
en mrs. C.A. van Beuningen en J. van Dort, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L. Lobs-Tanzarella, griffier.
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 26 december 2016 te Capelle aan den IJssel, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon genaamd [naam slachtoffer] van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [naam slachtoffer] (met kracht) met een mes, althans een scherp en/of puntig en/of hard voorwerp, in de nek en/of hals (nabij de slagader) heeft gestoken/gesneden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.