ECLI:NL:RBROT:2017:2334

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
29 maart 2017
Publicatiedatum
28 maart 2017
Zaaknummer
ROT 16/5711
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van bijstandsuitkering op basis van vermogen en inlichtingenplicht

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 29 maart 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een bijstandsontvanger, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam. Eiseres had een bijstandsuitkering ontvangen sinds 1 juli 2003, maar deze werd door verweerder ingetrokken en teruggevorderd op basis van vermeend vermogen dat eiseres niet had gemeld. De rechtbank oordeelde dat verweerder voldoende grond had om de uitkering in te trekken en de terugvordering te handhaven, gezien de informatie die was verkregen uit een onderzoek naar de rechtmatigheid van de uitkering. Dit onderzoek was gestart naar aanleiding van een anonieme tip over de financiële situatie van eiseres, die zou samenwonen met haar ex-partner en onroerend goed in Turkije bezat.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij niet over de waarde van de appartementen kon beschikken, en dat zij haar inlichtingenplicht heeft geschonden door niet tijdig melding te maken van haar eigendom. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de taxatie van de appartementen door verweerder op goede gronden was uitgevoerd en dat de waarde van de appartementen de vermogensgrens overschreed, wat leidde tot de herziening en terugvordering van de bijstandsuitkering. Eiseres heeft verder aangevoerd dat de terugvordering zou leiden tot onaanvaardbare sociale en financiële gevolgen, maar de rechtbank oordeelde dat de medische stukken in het dossier niet voldoende waren om deze claim te onderbouwen.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiseres ongegrond verklaard, en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep aan te tekenen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 1
zaaknummer: ROT 16/5711

uitspraak van de meervoudige kamer van 29 maart 2017 in de zaak tussen

[eiseres], te Rotterdam, eiseres,
gemachtigde: mr. N. Köse-Albayrak,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam, verweerder,
gemachtigde: mr. J.A. karreman.

Procesverloop

Bij besluit van 17 februari 2016 (het primaire besluit I) heeft verweerder de bijstandsuitkering van eiseres met ingang van 25 mei 2015 ingetrokken en het over de periode van 25 mei 2015 tot en met 31 december 2015 teveel aan uitkering uitbetaalde bedrag van € 6.616,75 van eiseres teruggevorderd.
Bij besluit van eveneens 17 februari 2016 (het primaire besluit II) heeft verweerder de bijstandsuitkering van eiseres herzien over de periode van 4 november 2004 tot en met
2 april 2010 en het over die periode ten onrechte uitgekeerde bedrag van € 84.966,22 van eiseres teruggevorderd.
Bij besluit van 28 juli 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van eiseres tegen de primaire besluiten I en II ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 februari 2017. Eiseres is verschenen, bijgestaan door mr. T. Altindag, kantoorgenoot van de gemachtigde van eiseres en
B. Epözdemir als tolk. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres ontvangt met ingang van 1 juli 2003 een bijstandsuitkering van verweerder naar de norm van een alleenstaande. Naar aanleiding van een anonieme tip dat eiseres gedurende tien jaar samenwoont met haar ex-partner [naam] waarmee eiseres twee kinderen heeft, dat eiseres in Turkije huizen bezit die samen € 500.000,- waard zijn en dat eiseres
€ 200.000,- op haar bankrekening heeft staan, is verweerder een onderzoek naar de rechtmatigheid van de uitkering van eiseres gestart en heeft hij informatie opgevraagd bij het Internationaal Bureau Fraude-informatie van Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Uit dit onderzoek is naar voren gekomen dat eiseres als eigenaresse staat geregistreerd van twee appartementen en dat er twee belastingaangiften zijn ingediend voor twee appartementen in de wijken [naam] en [naam] in [plaats] , waarvan de oplevering per 4 november 2004 ( [naam] ) en 25 mei 2015 ( [naam] ) heeft plaatsgevonden. Uit een buurtonderzoek is naar voren gekomen dat de bewoner van het appartement in [naam] heeft verklaard eiseres als eigenaresse van het appartement te kennen en al vijf jaar het appartement te huren voor TL 800,- per maand. Op 4 november 2015 heeft een beëdigd taxateur de waarde van de appartementen op € 85.000,- respectievelijk € 320.000,- bepaald. Verweerder heeft bij het bestreden besluit de intrekking, herziening en terugvordering van de uitkering over de perioden van 4 november 2004 tot en met 2 april 2010 en 25 mei 2015 tot en met 31 december 2015 gehandhaafd. Hieraan heeft verweerder ten grondslag gelegd dat het vermogen van eiseres vanwege het appartement in [naam] per 4 november 2004 de vermogensgrens heeft overschreden. Hij heeft de herziening en terugvordering beperkt tot en met 2 april 2010 omdat de hoogte van de vordering op 2 april 2010 bijna gelijk is aan de waarde van het appartement in [naam] . De intrekking per 25 mei 2015 en de terugvordering over de periode van 25 mei 2015 tot en met 31 december 2015 is gebaseerd op de overschrijding van de vermogensgrens vanwege het appartement in [naam] .
2.1.
De stelling van eiseres dat verweerder heeft nagelaten onderzoek te verrichten naar de juistheid van de informatie van de tipgever en naar de tipgever zelf, slaagt niet. De rechtbank is van oordeel dat de tip voldoende concreet is om een onderzoek naar de rechtmatigheid van de uitkering in te stellen, zodat verweerder gebruik mocht maken van zijn bevoegdheid zoals neergelegd in artikel 53a, zesde lid, van de Participatiewet (Pw).
2.2
De stelling van eiseres dat zij niet over de waarde van de appartementen kon beschikken en zij alleen formeel eigenaar is geweest, slaagt evenmin. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad), zie bijvoorbeeld de uitspraak van 21 juni 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:2348, moet, mede gelet op artikel 11 van de Wet werk en bijstand (thans Pw), de term beschikken zo worden uitgelegd dat deze ziet op de mogelijkheid voor een betrokkene om de bezitting feitelijk aan te wenden om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien. Volgens eveneens vaste rechtspraak van de Raad, zie bijvoorbeeld de uitspraak van 8 maart 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BP8107, rechtvaardigt het feit dat onroerende zaken in een officieel eigendomsregister op naam van een betrokkene staan geregistreerd de vooronderstelling dat deze zaken een bestanddeel vormen van het vermogen waarover hij beschikt dan wel redelijkerwijs kan beschikken. In een dergelijke situatie is het aan de betrokkene om aannemelijk te maken dat het tegendeel het geval is.
Eiseres heeft erkend dat zij formeel eigenaar is geweest van de appartementen in [naam] en [naam] . Dat eiseres, naar zij stelt, niet over de waarde van de appartementen kon beschikken, heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt. In dit verband acht de rechtbank nog van belang dat eiseres ter zitting heeft verklaard dat zij als enige bevoegd was de onroerende goederen te verkopen. Dat de ouders en schoonouders van eiseres volgens haar goede redenen hadden om de appartementen op naam van eiseres te zetten, maakt niet dat eiseres destijds niet over de waarde van de appartementen kon beschikken. Hetzelfde geldt voor de aangedragen stelling dat eiseres met de wijziging van de tenaamstelling geen geld voor de appartementen heeft gekregen. Aan de op 16 februari 2017 overgelegde verklaring van een dochter van eiseres dat eiseres de appartementen niet mocht verkopen en er geen geld is betaald bij de overdracht, kent de rechtbank dan ook geen waarde toe. Wat betreft de stukken die eiseres heeft overgelegd ter onderbouwing van haar stelling dat de appartementen op 6 januari 2016 zijn overgedragen aan de dochter van eiseres, stelt de rechtbank vast dat die stukken slechts het appartement in [naam] betreffen. De rechtbank is van oordeel dat eiseres met deze stukken de eigendomsoverdracht van het appartement in [naam] onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt.
2.3.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres de op haar rustende inlichtingenplicht geschonden door niet direct na het op naam van eiseres komen van de appartementen, dit aan verweerder te melden. Dat eiseres tijdens het gesprek met de sociaal rechercheurs/toezichthouders op 13 januari 2016 uit eigener beweging zou hebben meegedeeld, wat hier ook van zij nu dit niet uit het niet-ondertekende gespreksverslag blijkt, dat zij de appartementen ten behoeve van haar kinderen in eigendom heeft verkregen, maakt niet dat eiseres de op haar rustende inlichtingenplicht niet heeft geschonden. Van een onverwijlde mededeling, zoals in artikel 17, eerste lid, van de Pw is vereist, is immers geen sprake. Van een eerder gedane mededeling tegenover haar klantmanager in 2011, zoals door eiseres ter zitting is gesteld, is niet gebleken. Daarbij komt dat het appartement in [naam] destijds nog niet op naam van eiseres stond.
2.4
Eiseres heeft de hoogte van de waarde van de appartementen betwist. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder voor wat betreft de vaststelling van de waarde van de appartementen mogen afgaan op het taxatierapport van Remax. Onder verwijzing naar een uitspraak van de Raad van 27 december 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:5111, overweegt de rechtbank dat de appartementen op dezelfde wijze zijn beschreven als in de door eiseres ingebrachte taxatie, dat in het taxatierapport van Remax uitdrukkelijk is vermeld welke waardebepalende factoren een rol hebben gespeeld bij de taxatie, dat de taxateur onderzoek op locatie heeft verricht en dat de omstandigheid dat de taxateur niet in de woning is geweest, niet betekent dat de taxatie onzorgvuldig is geweest. De stelling van eiseres dat het gebruikelijk is dat een taxatierapport mede een kadastraal uittreksel en een kadastrale kaart inhoudt wanneer het om onroerend goed gaat, kan niet het door eiseres gewenste gevolg hebben. De rechtbank acht het ontbreken ervan niet onzorgvuldig.
De stelling van eiseres dat de taxatiewaarde van de appartementen ten onrechte hoger ligt dan de WOZ-waarde en het bedrag van aangifte, slaagt evenmin. De rechtbank verwijst naar
r.o. 4.8 van een uitspraak van de Raad van 29 maart 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:1161, waarin is geoordeeld dat de door de gemeente in het kader van de onroerendzaakbelasting in aanmerking genomen waarde niet kan worden gevolgd omdat deze waarden in Turkije bijna nergens de daadwerkelijke marktwaarde vertegenwoordigen en bewust lager worden gehouden om zo ook de te betalen belasting hierover te beperken.
2.5
Met betrekking tot het appartement in [naam] heeft eiseres geen tegentaxatie ingediend. De rechtbank ziet gelet op wat onder 2.4 is overwogen dan ook geen aanleiding om niet van de vastgestelde waarde van € 85.000,- uit te gaan. Verweerder heeft dan ook op goede gronden de bijstandsuitkering van eiseres over de periode van 4 november 2004 tot en met 2 april 2010 herzien en teruggevorderd.
Ten aanzien van het appartement in [naam] heeft eiseres een taxatierapport van MAKRO van 26 april 2016 overgelegd. Hierin is de waarde van het appartement op € 107.994,- getaxeerd. Dit taxatierapport leidt niet het door eiseres gewenste gevolg. Immers, zelfs als de rechtbank zou menen dat aan het taxatierapport van MAKRO meer waarde zou moeten worden toegekend dan aan het rapport van Remax, wordt met een waarde van
€ 107.994,- de vermogensgrens per 25 mei 2015 dusdanig overschreden dat de intrekking van de uitkering per 25 mei 2015 en de terugvordering over de periode van 25 mei 2015 tot en met 31 december 2015 in stand dienen te blijven. Dit geldt evenzeer voor de, overigens niet nader onderbouwde, stelling dat een onjuiste wisselkoers zou zijn gehanteerd. Ook indien de door eiseres aangedragen wisselkoers zou worden gehanteerd, is dit niet van invloed op de intrekking en de terugvordering van de bijstandsuitkering zoals hier in geding.
2.6
Eiseres heeft aangevoerd dat sprake is van dringende redenen om van terugvordering af te zien. Zij stelt dat zij vanwege de terugvordering betalingsachterstanden heeft opgelopen waardoor zij steeds verder in de problemen raakt en gehouden is te gaan werken. Hiertoe is zij echter door haar ernstige medische problematiek niet in staat. Deze beroepsgrond slaagt niet. Hetgeen eiseres heeft aangevoerd, is onvoldoende om aan te nemen dat de terugvordering op zichzelf leidt tot onaanvaardbare sociale en/of financiële gevolgen voor eiseres (en haar dochters). Uit de medische stukken die zich in het dossier bevinden, kan niet worden afgeleid dat sprake is van ernstige medische problematiek als gevolg van de terugvordering.
3. Het beroep is ongegrond.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.V. van Baaren, voorzitter, en A. van Gijzen en
mr. A.M.E.A. Neuwahl, leden, in aanwezigheid van mr. J.J. van Giezen-Groenewoud, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 maart 2017.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep