ECLI:NL:RBROT:2016:9967

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 december 2016
Publicatiedatum
22 december 2016
Zaaknummer
ROT 16/7956 enz.
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van beroepszaken en rechtsgeldigheid van de intrekking in bestuursrechtelijke procedures

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 23 december 2016 uitspraak gedaan over de intrekking van meerdere beroepszaken door eiser, die zich in een situatie bevond waarin hij stelde ontoerekeningsvatbaar te zijn geweest op het moment van intrekking. Eiser had eerder op 24 juni 2016 en in de daaropvolgende maanden een groot aantal stukken ingediend, waarin hij beroep instelde wegens niet tijdig beslissen door het college van burgemeester en wethouders van Schiedam. De rechtbank constateerde dat eiser herhaaldelijk beroepen instelde in zaken die al waren afgedaan, en dat hij op de zitting van 21 december 2016 alle lopende beroepszaken had ingetrokken. De rechtbank oordeelde dat de intrekking rechtsgeldig was, omdat eiser ter zitting meermaals de keuze had gekregen om zijn intrekking al dan niet te handhaven, en dat er geen aanwijzingen waren voor een wilsgebrek. De rechtbank verklaarde de beroepen niet-ontvankelijk, omdat een eenmaal ingetrokken beroep niet meer ongedaan kan worden gemaakt, tenzij er sprake is van een wilsgebrek. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor partijen om zich bewust te zijn van de gevolgen van hun proceshandelingen en de rechtsgeldigheid van intrekkingen in bestuursrechtelijke procedures.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 1
zaaknummers: ROT 16/7956, ROT 16/7957, ROT 16/8015, ROT 16/8016 , ROT 16/8017, ROT 16/8018, ROT 16/8019, ROT 16/8020, ROT 16/8021, ROT 16/8022, ROT 16/8023, ROT 16/8024, ROT 16/8025, ROT 16/8026, ROT 16/4691 en ROT 16/5361

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 december 2016 in de zaken tussen

[Naam], wonende te Schiedam, eiser,

en

het college van burgemeester en wethouders van Schiedam (het college),

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Schiedam (de heffingsambtenaar).

Procesverloop

Eiser heeft op 24 juni 2016 twee dozen met een grote hoeveelheid stukken ingediend. In een aantal stukken is vermeld dat eiser beroep wenst in te stellen wegens niet tijdig beslissen door het college. Eiser heeft in augustus 2016 en oktober 2016 nog een grote hoeveelheid stukken ingediend waarin hij wederom aangeeft beroep in te stellen wegens niet tijdig beslissen door het college. De griffier heeft met betrekking tot deze stukken twee dossiers aangelegd met de zaaknummers ROT 16/4691 en ROT 16/5361.
Eiser heeft op 31 oktober 2016 opnieuw stukken ingediend. De griffier heeft met betrekking tot deze stukken dossiers aangelegd met de zaaknummers ROT 16/7956, ROT 16/7957,
ROT 16/8015, ROT 16/8016 , ROT 16/8017, ROT 16/8018, ROT 16/8019, ROT 16/8020,
ROT 16/8021, ROT 16/8022, ROT 16/8023, ROT 16/8024, ROT 16/8025, ROT 16/8026
Het college heeft verweerschriften ingediend in de dossiers met de zaaknummers ROT 16/4691 en ROT 16/5361.
Het onderzoek ter zitting in de dossiers met de zaaknummers ROT 16/4691 en ROT 16/5361 heeft plaatsgevonden op 21 december 2016. Eiser is in persoon verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. ir. F.H. van Heerwaarden en N. Fels, beiden werkzaam bij Stroomopwaarts MVS.
Ter zitting heeft eiser alle lopende beroepszaken ingetrokken. Diezelfde dag heeft eiser de rechtbank bericht dat hij ontoerekeningsvatbaar was toen hij de beroepen introk. Voorts heeft eiser diezelfde dag opnieuw een grote hoeveelheid stukken ingediend.

Overwegingen

1. De rechtbank stelt vast dat eiser met zijn bericht dat hij ontoerekeningsvatbaar was toen hij de beroepen introk, dit onder herhaalde indiening van stukken, beoogt terug te komen van de intrekking van de beroepen. Omdat eiser – zoals hierna zal blijken – herhaaldelijk beroepen instelt in zaken die reeds zijn afgedaan, ziet de rechtbank aanleiding eerst in grote lijnen vast te stellen welke zaken hier voorafgaande aan de intrekking voorlagen in deze dossiers. Hoewel het ondoenlijk is alle stukken die eiser heeft ingeleverd te lezen, blijkt uit een blik op de vele stukken dat eiser wederom beroep heeft willen instellen in de zaken die zijn afgedaan met de uitspraak van de rechtbank van 16 juni 2016 (ECLI:NL:RBROT:2016:4530). Eiser heeft dit ter zitting ook bevestigd. Tegen die uitspraak zijn een of meer hoger beroepen aanhangig.
2. Uit de stukken komt naar voren dat eiser voorts opnieuw een rechtsmiddel wenst in te stellen ter zake van de schade die is ontstaan wegens het op een te laat tijdstip aan hem toekennen van een bijstandsuitkering (door de rechtbank is dit gerubriceerd onder de set A43 in dossier ROT 16/5361). Tegen de uitspraak van de rechtbank van 6 juni 2016 (ECLI:NL:RBROT:2016:4313) die mede betrekking heeft op de ingangsdatum van eisers bijstandsuitkering loopt thans een hogerberoepszaak bij de Centrale Raad van Beroep, om welke reden de griffier het eerder door eiser gedane verzoek om schadevergoeding op de voet van de artikelen 8:91 en 8:94, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 6:15 van de Awb heeft doorgezonden naar de Centrale Raad van Beroep.
3. Eiser heeft opnieuw stukken ingediend inzake (het niet tijdig beslissen op) zijn verzoek om deelname aan schuldhulpverlening. Gelet op de datum van die stukken, waaronder een beroepschrift van 25 juli 2015, moet dit eveneens een herhaald beroep zijn. De rechtbank voegt hier aan toe dat zij op 8 september 2016 (ECLI:NL:RBROT:2016:6938) uitspraak heeft gedaan inzake een beroep tegen de beslissing eiser geen dwangsom toe te kennen, omdat eiser het college prematuur in gebrek heeft gesteld inzake het niet tijdig nemen van een besluit op bezwaar over de afgewezen aanvraag om schuldhulpverlening.
4. Ook heeft eiser wederom stukken overgelegd die zien op en afkomstig zijn van ROGplus Nieuwe Waterweg Noord. Voorts bevinden zich tussen de stukken brieven en besluiten van het college. Uit de stukken valt niet op te maken dat eiser daar beroep tegen heeft ingesteld. Uit eisers brieven komt immers slechts in algemene zin naar voren dat hij beroep wenst in te stellen wegen het niet tijdig beslissen door het college in een grote hoeveelheid zaken. Gelet hierop houdt de rechtbank het ervoor dat tegen die brieven en besluiten geen rechtsmiddelen voorliggen.
5. Verder komt uit de stukken naar voren dat eiser beroep wegens niet tijdig beslissen wenst in te stellen wegens het niet tijdig beslissen op zijn verzoeken om gemeentelijke belastingen over de jaren 2013, 2014 en 2015 kwijt te schelden (verzoeken om kwijtschelding zijn onder meer genoemd in de set A35 in dossier ROT 16/4691). In die zaken is de heffingsambtenaar het bevoegde bestuursorgaan. Om die reden heeft de rechtbank ook de heffingsambtenaar als partij vermeld in het hoofd van deze uitspraak.
Daargelaten dat de heffingsambtenaar eiser reeds kwijtschelding heeft verleend over de jaren 2013 en 2014, stelt de rechtbank vast zij zich met betrekking tot de beroepen wegens niet tijdig beslissen over deze (herhaalde) kwijtscheldingsverzoeken over de jaren 2013 en 2014 bij uitspraak van 1 juli 2016 (ECLI:NL:RBROT:2016:4990) onbevoegd heeft verklaard, welke uitspraak is bevestigd bij uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 21 oktober 2016, ECLI:NL:GHDA:2016:3233). Gelet hierop en op wat de rechtbank verderop overweegt ten aanzien van de intrekking van deze beroepen, heeft de rechtbank geen aanleiding gezien het onderzoek te heropenen teneinde de heffingsambtenaar uit te nodigen voor een nadere zitting.
6.1.
Ten aanzien van de intrekking van de beroepen en de omvang van de intrekking oordeelt de rechtbank ten slotte als volgt.
6.2.
Artikel 6:21 van de Algemene wet bestuursrecht luidt:
“1 Het bezwaar of beroep kan schriftelijk worden ingetrokken.
2 Tijdens het horen kan de intrekking ook mondeling geschieden.”
6.3.
Op de zitting waar de beroepen in de dossiers met zaaknummers ROT 16/4691 en ROT 16/5361 voorlagen is eiser voorgehouden dat naast deze twee zaken nieuwe beroepen van eiser zijn binnengekomen over verondersteld niet tijdig beslissen door het college. Ter zitting heeft eiser aangegeven dat in die nieuwe zaken doublures zitten en dat hij het griffierecht in deze zaken niet kan betalen. Tijdens de zitting heeft eiser te kennen gegeven het niet meer te zien zitten en de beroepen in te willen trekken. De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek ter zitting voor korte duur geschorst teneinde eiser bedenktijd te geven. Na hervatting van het onderzoek ter zitting heeft eiser zich aanvankelijk op het standpunt gesteld dat hij toch een uitspraak wenst, maar aan het einde van de zitting heeft eiser wederom meermaals gesteld de beroepen in te willen trekken. Hoewel de rechtbank eiser er op heeft gewezen dat hij beroepen schriftelijk kon intrekken na de zitting en
heeft gevraagd of hij nog bedenktijd wilde, heeft eiser ter zitting volhard in zijn wens de beroepen in te trekken en heeft hij de griffier verzocht om pen en papier, zodat hij de beroepen kan intrekken. Op de vraag van de griffier aan eiser ter zitting of de intrekking voor alle zaken gold, waarbij werd gewezen op de andere dossiers dan die met de zaaknummers ROT 16/4691 en ROT 16/5361, gaf eiser aan dit het geval was. Op zijn herhaald verzoek om pen en papier heeft de griffier eiser pen en papier overhandigd. Eiser heeft op het verstrekte vel de volgende tekst geschreven: “Ik zeg per direct mijn uitkering op en trek de beroepen in”. Daaronder heeft eiser zijn handtekening gezet en de datum 21 december 2016 vermeld. Nadat partijen een kopie hiervan hebben ontvangen heeft de rechtbank het onderzoek gesloten. Diezelfde middag heeft eiser de griffie gebeld en heeft hij een verklaring en nadere stukken ingediend bij het informatiecentrum van de rechtbank.
6.4.
Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (bijvoorbeeld CRvB 18 maart 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1014) kan een eenmaal ingetrokken hoger beroep niet meer ongedaan worden gemaakt, tenzij er sprake zou zijn van een wilsgebrek. De rechtbank ziet geen aanwijzingen dat sprake is van een wilsgebrek. In dat kader acht de rechtbank van belang dat eiser ter zitting meermaals en met tussenpozen met de keuzemogelijkheid is geconfronteerd om zijn mondelinge verklaring tot intrekking van de beroepen al dan niet te handhaven. Evenmin is gebleken dat eiser op het betreffende moment niet heeft begrepen wat de gevolgen van zijn verzoek tot intrekking van de beroepen waren dan wel dat hij die gevolgen niet heeft kunnen overzien. Dat eiser aan het einde van de zitting een verklaring opstelde en aangaf alle beroepszaken in te trekken en geen gebruik heeft gemaakt van de door de rechtbank aan hem voorgehouden mogelijkheid zich te bezinnen en eerst na de zitting over de intrekking te beslissen, komt voor zijn rekening en risico.
6.5.
Naar het oordeel van de rechtbank is sprake van een rechtsgeldige intrekking als bedoeld in artikel 6:21 van de Awb ter zitting van de vele beroepen. Dat de in algemene zin opgemaakte schriftelijke intrekking niet alleen zag op de dossiers met de zaaknummers ROT 16/4691 en ROT 16/5361 blijkt uit eisers bevestiging ter zitting dat die intrekking zag op alle lopende beroepszaken. Daarbij merkt de rechtbank op dat de beroepen in de dossiers met zaaksnummers ROT 16/7956, ROT 16/7957, ROT 16/8015, ROT 16/8016 , ROT 16/8017, ROT 16/8018, ROT 16/8019, ROT 16/8020, ROT 16/8021, ROT 16/8022, ROT 16/8023, ROT 16/8024, ROT 16/8025, ROT 16/8026, ROT 16/4691 en ROT 16/5361, zien op dezelfde onderwerpen als de beroepen in de dossiers met de zaaknummers ROT 16/4691 en ROT 16/5361.
7. De beroepen zijn rechtsgeldig ingetrokken. Deze intrekking kan niet meer ongedaan worden gemaakt. Gelet op hetgeen door de Hoge Raad onder 3.3 is overwogen in zijn arrest van 23 september 2011, ECLI:NL:HR:2013:BT2297, betekent dit dat de beroepen niet-ontvankelijk moeten worden verklaard.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C. Rop, rechter, in aanwezigheid van
mr. dr. R. Stijnen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 december 2016.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep (voor zover de onderliggende kwestie ziet op uitkeringen), de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (voor zover de onderliggende kwestie ziet op openbaarmaking van stukken, gesprekaanvragen, klachten en civiele kwijtscheldingsverzoeken) en het gerechtshof Den Haag (voor zover de onderliggende kwestie ziet op heffingen).