ECLI:NL:RBROT:2016:9569

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
13 december 2016
Publicatiedatum
12 december 2016
Zaaknummer
ROT 16/3297
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onverbindendheid van leges omgevingsvergunning in Rotterdam

In deze zaak heeft eiseres, een bouwonderneming, beroep ingesteld tegen een aanslag van de heffingsambtenaar van de gemeente Rotterdam, die leges voor een omgevingsvergunning had opgelegd. De aanslag, gedateerd op 23 december 2015, bedroeg in totaal € 10.891,-, waarvan € 9.808,- voor de activiteit bouwen en € 1.083,- voor de aanleg van een in- en uitrit. Eiseres stelde dat de aanslag en het bestreden besluit onbevoegd waren genomen, omdat de heffingsambtenaar niet correct was aangewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat het ondermandaatbesluit van de concerndirecteur van Stadsontwikkeling niet was gepubliceerd, maar dat dit formele gebrek geen sanctie met zich meebracht, omdat eiseres niet had aangetoond dat zij hierdoor benadeeld was.

De rechtbank heeft verder geoordeeld dat de aanslag bevoegdelijk was opgelegd, ondanks het ontbreken van een handtekening. Eiseres voerde aan dat de tarieventabel van de Verordening leges omgevingsvergunning 2015 onverbindend moest worden verklaard, omdat deze leidde tot willekeurige en onredelijke belastingheffing. De rechtbank heeft deze stelling onderschreven en verwezen naar een eerder arrest van het Hof Den Haag, waarin was geoordeeld dat een vergelijkbaar tariefsysteem ook onverbindend was verklaard. De rechtbank heeft daarom de Tarieventabel onverbindend verklaard, het bestreden besluit vernietigd en de aanslag herroepen voor de activiteit bouwen, waardoor alleen de leges voor de aanleg van de in- en uitrit van € 1.083,- overbleven.

De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het betaalde griffierecht van € 46,- vergoed en verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.486,-. De uitspraak is openbaar gedaan op 13 december 2016.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Bestuursrecht 2
zaaknummer: ROT 16/3297

uitspraak van de meervoudige kamer van 13 december 2016 in de zaak tussen

[eiseres],

gemachtigde: mr. J.A. Faber,
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Rotterdam, verweerder,

gemachtigde: mr. B.J. Klein.

Procesverloop

Bij aanslag met als factuurdatum 23 december 2015 (de aanslag) heeft verweerder van eiseres € 10.891,- aan leges omgevingsvergunning geheven. De aanslag bestaat uit een bedrag van € 9.808,- voor de activiteit bouwen en een bedrag van € 1.083,- voor de aanleg van een in- en uitrit.
Het daartegen gerichte bezwaar heeft verweerder bij uitspraak op bezwaar, gedagtekend 5 april 2016 (het bestreden besluit), ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaak verwezen naar een meervoudige kamer.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 november 2016. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Het onderzoek is ter zitting geschorst om verweerder te laten reageren op de nadere beroepsgrond van eiseres ter zitting dat de aanslag en het bestreden besluit onbevoegd zijn genomen.
Bij brief van 10 november 2016 heeft verweerder zijn reactie gegeven.
Hierop heeft eiseres bij brief van 21 november 2016 gereageerd.
Op 24 november 2016 heeft verweerder desgevraagd telefonisch zijn reactie daarop gegeven.
Op 6 december 2016 heeft eiseres hierop gereageerd.
Na daartoe toestemming te hebben ontvangen van partijen heeft de rechtbank op
7 december 2016 het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1.1
Eiseres heeft op 3 november 2015 een omgevingsvergunning aangevraagd voor de nieuwbouw van een woning en de aanleg van een in- of uitrit aan [adres].
1.2
Verweerder heeft de aanslag opgelegd op basis van de Verordening leges omgevingsvergunning 2015 (hierna: de Verordening).
2. Eiseres voert aan dat de aanslag en het bestreden besluit onbevoegd zijn genomen.
2.1
In artikel 2, eerste lid van het Aanwijzingsbesluit heffings- en invorderingsambtenaar 2012, na clustervorming van 29 mei 2012 (Aanwijzingsbesluit) wordt verwezen naar de bijlage bij dit aanwijzingsbesluit en is voor elk van de in de eerste kolom van de tabel in die bijlage genoemde belastingen de in de rechter kolom genoemde functionaris aangewezen als heffingsambtenaar. Gelet op punt d van de bijlage bij artikel 2 van het Aanwijzingsbesluit is voor wat betreft “
Leges wet omgevingsvergunning (WABO)” de concerndirecteur Stadsontwikkeling (SO) aangewezen als heffingsambtenaar.
Uit de door verweerder na de schorsing overgelegde stukken blijkt dat de concerndirecteur van SO bij ondermandaatbesluit van 8 november 2012 het hoofd Vergunningen van SO en het hoofd Bureau omgevingsvergunning van SO, en bij hun afwezigheid hun plaatsvervangers, heeft gemandateerd om in zijn naam en onder zijn verantwoordelijkheid de bevoegdheden en verplichtingen als genoemd in artikel 2 van het Aanwijzingsbesluit uit te oefenen voor zover deze betrekking hebben op de heffing en invordering van leges omgevingsvergunning en andere door SO te heffen leges. De concerndirecteur van SO heeft bij ondermandaatbesluit M.J. Schotman, afdelingshoofd Bouw- en Woning toezicht (ad interim), met ingang van 1 juli 2015 gemandateerd om in zijn naam op te treden als heffingsambtenaar en bij afwezigheid van bovengenoemde functionaris een andere – in dit besluit nader genoemde – persoon aangewezen als diens plaatsvervanger.
2.2
Niet in geschil is dat het ondermandaatbesluit van 8 november 2012 niet is gepubliceerd, zodat dit niet op de in artikel 3:42 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. Aan dit formele gebrek hoeft gelet op artikel 6:22 van de Awb echter geen sanctie te worden verbonden, tenzij eiseres daardoor is benadeeld (vergelijk de arresten van de Hoge Raad 14 augustus 2015, ECLI:NL:HR:2015:2162, en
6 november 2015, ECLI:NL:HR:2015:3224). Eiseres stelt niet dat zij hiervan nadeel heeft ondervonden en ook overigens is dit de rechtbank niet gebleken. Daarbij geldt dat het feit dat de aanslag is opgelegd, niet een zodanig nadeel is.
2.3
Wat de aanslag betreft heeft verweerder aangegeven dat deze is genomen door de heffingsambtenaar en dat een aanslag niet wordt ondertekend.
Eiseres stelt zich op het standpunt dat een aanslag moet worden ondertekend dan wel dat uit de aanslag in ieder geval had moeten blijken wie de aanslag heeft genomen. Vanwege het ontbreken van een ondertekening op de aanslag valt niet te controleren door wie dit besluit is genomen en derhalve ook niet of dit besluit bevoegdelijk is genomen.
Dit standpunt van eiseres volgt de rechtbank niet. De rechtbank stelt in dit verband vast dat het aanslagbiljet afkomstig is van het Cluster Stadsontwikkeling. Uit de verklaring van verweerder leidt de rechtbank af dat de feitelijke vaststelling van de aanslag onder de verantwoordelijkheid van de heffingsambtenaar heeft plaatsgevonden, zodat moet worden aangenomen dat de aanslag bevoegdelijk door deze is genomen. De omstandigheid dat de aanslag niet is ondertekend, doet daaraan niet af, aangezien artikel 5 van de Algemene Wet Rijksbelastingen, dat op grond van artikel 231, eerste lid van de Gemeentewet ook dit geval van toepassing is, een zodanige eis niet kent (vergelijk Gerechtshof Leeuwarden, 5 maart 2004, ECLI:NL:GHLEE: 2004:AO5335). Daarnaast neemt de rechtbank in aanmerking dat de beslissing op bezwaar, ondertekend door Schotman voornoemd, afkomstig is van de Afdeling Bouw- en Woningtoezicht, team Juridische zaken. Dat de aanslag tevens door Schotman, voornoemd, als heffingsambtenaar zou zijn opgelegd, heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt. Gelet hierop bestaat geen aanleiding het bestreden besluit te vernietigen op grond van schending van artikel 10:3, derde lid, van de Awb.
3. Eiseres voert verder aan dat bij de Verordening horende tarieventabel (de Tarieventabel) onverbindend moet worden verklaard omdat dit leidt tot een willekeurige of onredelijke belastingheffing en dat om die reden de aanslag, voor zover daarbij leges omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen zijn geheven, moet worden herroepen.
Dit betoog slaagt.
3.1
In het arrest van het Hof Den Haag van 7 september 2016, ECLI:NL:GHDHA:2016:2592, over de Verordening leges omgevingsvergunning 2013 is geoordeeld dat het daarin in artikel 1.3 van de Tarieventabel opgenomen tariefsysteem ter zake van het in behandeling nemen van een aanvraag voor een omgevingsvergunning leidt tot een willekeurige en onredelijke legesheffing die de wetgever bij het toekennen aan de gemeenten van de bevoegdheid tot het heffen van leges op de voet van artikel 229 lid 1, aanhef en onderdeel b, van de Gemeentewet niet op het oog kan hebben gehad, zodat aan dit onderdeel van de Tarieventabel verbindende kracht moet worden ontzegd.
Verweerder heeft ter zitting erkend dat het onderhavige tariefsysteem van de Verordening hetzelfde is als die uit 2013, waarbij net als in 2013 wat betreft de hoogte van het legesbedrag als percentage van de bouwsom sprake is van een zogenoemde zaagtand.
Gelet hierop moet ook het in de onderhavige Verordening in artikel 1.3 van de Tarieventabel opgenomen tariefsysteem onverbindend worden verklaard en komt de rechtbank niet toe aan een beoordeling of in dit concrete geval sprake is van een willekeurige of onredelijke heffing.
3.2
Het voorgaande betekent dat de Tarieventabel onverbindend is, het bestreden besluit moet worden vernietigd en dat de aanslag voor zover daarbij leges omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen zijn geheven, moet worden herroepen. Dit betekent dat enkel de leges voor de aanleg van een in- en uitrit van € 1.083,- resteren.
4. Het beroep is gegrond. De resterende beroepsgrond van eiseres dat het bestreden besluit ondeugdelijk is gemotiveerd behoeft daarom geen bespreking meer. Verweerder moet het door eiseres betaalde griffierecht vergoeden.
5. De rechtbank veroordeelt verweerder verder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op
€ 1.486,-. Dit bedrag is als volgt opgebouwd: voor de bezwaarfase een bedrag van € 246,-
(1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift met een waarde per punt van € 246,- en wegingsfactor 1) en voor de beroepsfase een bedrag van € 1.240,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 0,5 punt voor de nadere reactie van 21 november 2016, met een waarde per punt van € 496,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit voor zover deze betreft de leges omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen;
  • herroept de aanslag voor zover daarbij leges omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen zijn geheven;
  • bepaalt dat verweerder aan eiseres het betaalde griffierecht van € 46,- vergoedt;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 1.486,- te betalen aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J. Rutten, voorzitter, en mrs. M.I. Blagrove, en
M.C. Woudstra, leden, in aanwezigheid van mr. M. Noordegraaf, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 december 2016.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (belastingkamer).