9.6.Aangezien de rechtbank met instemming van partijen voor de beoordeling van de geschillen de uitspraken van de Afdeling noodzakelijk achtte, was het afwachten van die uitspraken redelijk. De daarmee gemoeide tijd wordt daarom buiten beschouwing gelaten. Het betreft een periode van één jaar, vier maanden en 5 dagen, te weten van 17 februari 2015 tot en met 22 juni 2016.
De bezwaar- en beroepsfase heeft dan voor alle eisers sinds de ontvangst van de respectievelijke bezwaarschriften tot aan de uitspraak van heden niet langer dan twee jaar geduurd. De verzoeken worden dus afgewezen.
10. Omdat de rechtbank de beroepen gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eisers het door ieder van hen betaalde griffierecht vergoedt.
11. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten.
Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op een totaalbedrag van € 6448,- (3 x 1 punt voor het indienen van de bezwaarschriften, 3 x 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting, 3 x 1 punt voor het indienen van de beroepschriften, 3 x 1 punt voor het verschijnen ter zitting, 1 x 0,5 punt voor het indienen van de reactie en 1 x 0,5 punt voor het verschijnen ter nadere zitting met een waarde per punt van € 496,- en wegingsfactor 1). Dat betekent dat verweerder per zaak aan de betrokken eiser(s) een derde deel hiervan, dat wil zeggen € 2149,33, dient te betalen. Daarbij overweegt de rechtbank dat, anders dan verweerder ter zitting onder verwijzing naar zijn faxbericht aan eisers van 30 september 2016 heeft betoogd, er geen reden is om de zaken in bezwaar als samenhangend aan te merken noch voor matiging van de kosten in bezwaar. Dat het in de zaken ROT 14/6349 en ROT 14/6601 ging om de termijn voor indiening van het verzoek om handhaving geeft daarvoor geen aanleiding, nu verweerder de bezwaren inhoudelijk heeft behandeld, zodat 1 punt per bezwaarschrift op zijn plaats is. Voorts zijn eisers op hoorzittingen gehoord. Wat betreft de proceskosten in beroep heeft ter zitting van 17 februari 2015 weliswaar een gevoegde maar wel een individuele inhoudelijke behandeling van de zaken plaatsgevonden. Omdat na de uitspraken van de Afdeling van 22 juni 2016 de vraag naar de bevoegdheid aan de orde is en de zaken daarin niet van elkaar verschillen, beschouwt de rechtbank de zaken wat betreft de (in alle zaken in één stuk ingediende) reactie van 7 juli 2016 en de nadere zitting als samenhangend in de zin van het Bpb. De omstandigheid dat bij de reactie en de nadere zitting alleen de bevoegdheid van verweerder aan de orde is, biedt geen grond voor de eveneens door verweerder bepleite toepassing van een lagere wegingsfactor die zou leiden tot matiging van de daarvoor gemaakte proceskosten.