ECLI:NL:RBROT:2016:6137

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
10 augustus 2016
Publicatiedatum
8 augustus 2016
Zaaknummer
C/10/484782 / HA ZA 15-963
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwikkeling samenwerkingsverbanden en schuldposities in een meerpartijenovereenkomst met betrekking tot contractsuitleg en partiële ontbinding

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, gaat het om een geschil tussen Unifill B.V. en [eiseres 2] aan de ene kant, en [gedaagde 1] en [gedaagde 2] aan de andere kant. De kern van het geschil betreft de afwikkeling van samenwerkingsverbanden en de schuldposities die zijn ontstaan uit een meerpartijenovereenkomst. De partijen zijn betrokken bij verschillende transacties en leningen die zijn verstrekt door CHB aan Unifill en [eiseres 2]. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een vaststellingsovereenkomst is gesloten op 9 april 2009, waarin de partijen hun onderlinge verplichtingen hebben vastgelegd, inclusief een betalingsverplichting van € 225.000,- van [gedaagde 2] aan CHB.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de vaststellingsovereenkomst niet partieel kon worden ontbonden wegens wanprestatie, omdat de verbintenissen niet symmetrisch tegenover elkaar stonden. De vorderingen van Unifill en [eiseres 2] op [gedaagde 1] en [gedaagde 2] zijn teniet gegaan door de totstandkoming van de vaststellingsovereenkomst. De rechtbank heeft de vorderingen van Unifill en [eiseres 2] afgewezen en hen veroordeeld in de proceskosten van [gedaagde 1] en [gedaagde 2]. Dit vonnis is uitgesproken op 10 augustus 2016.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Afdeling privaatrecht
Team haven en handel
zaaknummer / rolnummer: C/10/484782 / HA ZA 15-963
Vonnis van 10 augustus 2016
in de zaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
UNIFILL B.V.,
gevestigd te Heijningen,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres 2]
gevestigd te Hardinxveld-Giessendam,
eiseressen in conventie,
verweersters in reconventie,
advocaat mr. H.A.A. Voermans te 's-Hertogenbosch,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
eiser in reconventie,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 2],
gevestigd te Sliedrecht,
gedaagde,
advocaat mr. A.Th. de Haan te Alblasserdam.
Partijen zullen hierna Unifill en [eiseres 2] , respectievelijk [gedaagde 1] en [gedaagde 2] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 7 september 2015, met 11 producties;
  • de conclusie van antwoord in conventie, tevens conclusie van eis in reconventie, met 5 producties;
  • de brief van de rechtbank van 25 november 2015, waarbij de beslissing om een comparitie van partijen te houden aan partijen werd medegedeeld en partijen zijn opgeroepen voor de terechtzitting van 28 januari 2016;
  • de zittingsagenda van 9 december 2015;
  • de conclusie van antwoord in reconventie, tevens akte in het geding brengen producties in conventie, tevens voorwaardelijke akte eiswijziging, met 5 producties;
  • de bij faxbericht van 15 januari 2016 van mr. De Haan in het geding gebrachte producties 6 en 7;
  • de bij faxbericht van 26 januari 2016 van mr. De Haan in het geding gebrachte producties 8 en 9;
  • de pleitnotities voor de comparitie van Unifill en [eiseres 2] ;
  • de aantekeningen ter comparitie van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] ;
  • het proces-verbaal van comparitie van 28 januari 2016;
  • de brief van mr. De Haan van 4 februari 2016 met opmerkingen over het proces-verbaal;
  • de brief van mr. Voermans van 11 februari 2016 met opmerkingen over het proces-verbaal;
  • de conclusie van dupliek in conventie.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende weersproken, staat tussen partijen het volgende vast.
2.1.
Unifill exploiteert een onderneming die actief is op het gebied van (af)vullen, verpakken, ompakken, afwerken en verzendklaar maken van food- en/of non-foodproducten.
[eiseres 2] exploiteert een onderneming die zich bezig houdt met de inkoop en verkoop van food- en non-foodproducten.
2.2.
Aanvankelijk werden alle aandelen in Unifill en [eiseres 2] gehouden door [gedaagde 2] . [gedaagde 2] was tevens bestuurder van Unifill en [eiseres 2] .
2.3.
De aandelen in het kapitaal van [gedaagde 2] worden gehouden door [gedaagde 1] .
2.4.
[bestuurder] is bestuurder en enig aandeelhouder van Houweling Holding B.V. (hierna: HH).
2.5.
Houweling Holding B.V. is bestuurder van [bestuurder] Beheer B.V. (hierna: CHB).
2.6.
Op 8 april 2003 is een akte van geldlening opgemaakt, waarin het volgende, voor zover van belang, is opgenomen:
“(…) De ondergetekenden
Unifill BV (…), hierna te noemen geldnemer:
En
Houweling groep, hierna te noemen geldgever:
In aanmerking nemende dat
Geldnemer zich heeft gewend met het verzoek om hem ten titel van geldlening een bedrag ter beschikking te stellen;
Tussen partijen op 8 april 2003 voor bepaalde tijd een overeenkomst van geldlening is aangegaan onder de bedingen en voorwaarden als in deze akte vermeld;
De overeenkomst van geldlening kan worden aangemerkt als een zogenaamde achtergestelde lening;
ZIJN OVEREENGEKOMEN ALS VOLGT:
ARTIKEL 1
Geldgever zal aan geldnemer ten titel van geldlening ter beschikking stellen in totaal de somma van
€ 50.000,00 (zegge vijftigduizend euro) (…)”.
2.7.
Op 24 juli 2003 werden CHB en Maliepaard Oude Tonge B.V. elk houder van een derde deel van het aandelenkapitaal van Unifill en [eiseres 2] . [gedaagde 2] behield een derde deel van de aandelen in Unifill en [eiseres 2] .
2.8.
Op 28 oktober 2003 is een akte van geldlening opgemaakt tussen [eiseres 2] en CHB waarin, voor zover van belang, het volgende is opgenomen:
“(…) De ondergetekenden
[eiseres 2] (…), hierna te noemen de geldnemer:
En
[bestuurder] Beheer BV (…), hierna te noemen geldgever:
In aanmerking nemende dat
Geldnemer zich heeft gewend met het verzoek om hem ten titel van geldlening een bedrag ter beschikking te stellen;
Tussen partijen op 28 oktober 2003 voor bepaalde tijd een overeenkomst van geldlening is aangegaan onder de bedingen en voorwaarden als in deze akte vermeld;
De overeenkomst van geldlening kan worden aangemerkt als een zogenaamde achtergestelde lening;
ZIJN OVEREENGEKOMEN ALS VOLGT:
ARTIKEL 1
Geldgever zal aan geldnemer ten titel van geldlening ter beschikking stellen in totaal de somma van
€ 40.000,00 (zegge veertigduizend euro) (…)”.
Op deze overeenkomst is de handgeschreven tekst “
[gedaagde 1] is hoofdelijk aansprakelijk”, voorzien van een handtekening, gezet.
2.9.
Op 4 augustus 2004 is een akte van geldlening opgemaakt tussen [eiseres 2] en CHB waarin, voor zover van belang, het volgende is opgenomen:
“(…) De ondergetekenden
[eiseres 2] (…), hierna te noemen de geldnemer:
En
[bestuurder] Beheer BV (…), hierna te noemen geldgever:
In aanmerking nemende dat
Geldnemer zich heeft gewend met het verzoek om hem ten titel van geldlening een bedrag ter beschikking te stellen;
Tussen partijen op 1 augustus 2004 voor bepaalde tijd een overeenkomst van geldlening is aangegaan onder de bedingen en voorwaarden als in deze akte vermeld;
De overeenkomst van geldlening kan worden aangemerkt als een zogenaamde achtergestelde lening;
ZIJN OVEREENGEKOMEN ALS VOLGT:
ARTIKEL 1
Geldgever zal aan geldnemer ten titel van geldlening ter beschikking stellen in totaal de somma van
€ 60.000,00 (zegge zestigduizend euro) (…)”.
2.10.
Bij e-mailbericht van 2 november 2004 heeft [gedaagde 1] aan [bestuurder] het volgende meegedeeld:
“ [bestuurder] ,
Zoals afgelopen week besproken heb ik voor de afwikkeling van de laatste nota’s nog € 25.000,00 nodig. Deze week moet ik een paar nota’s voldoen dus ik heb er een beetje haast mee. Dit bedrag is incl. de laatste termijn van onze achtertuin waarvoor in mei de beplanting en bestrating geleverd wordt (€ 4.000)
We zouden dat op rekening privé zetten. Deze lening wordt dan (later) bij de overname en de verrekening van aandelen enz. daarmee verrekend.
Mocht ik nog een aanvullende leningovereenkomst moeten maken, hoor ik dat wel.
(…)”.
Op de uitdraai van het e-mailbericht is de volgende handgeschreven tekst gezet:

Graag een aanvullende leningovereenkomst, het geld is reeds op je rekening gestort 67.26.00781.”.
2.11.
Unifill en [eiseres 2] hebben hun activiteiten in 2005 gestaakt.
2.12.
[gedaagde 2] heeft een brief, gedateerd op 12 maart 2005 en ondertekend door [gedaagde 1] , opgesteld waarin onder meer het volgende is opgenomen:

SOMMATIE
[gedaagde 1]
[adres]
12 maart 2005
Geachte heer [gedaagde 1] ,
Na ingewonnen advies van administratiekantoor UpToDate te Delft bericht ik u het volgende.
UpToDate heeft voor de vennootschappen Unifill BV en [eiseres 2] [gedaagde 1] BV werkzaamheden verricht. In dit kader wordt u erop gewezen dat u een rekening courant schuld heeft van € 86.199 op Unifill BV en van € 73.216 op [eiseres 2] [gedaagde 1] BV.
(…)
Beëindiging rekening courant en Opeisbaarheid vordering
Hiermee deel ik u officieel mee dat de rekening courant die u bij Unifill BV en [eiseres 2] heeft, wordt beëindigd per datum vandaag 12 maart 2005. Voor de zekerheid sommeer ik u namens Unifill BV het rekening courant tekort van € 86.199 aan te zuiveren en namens [eiseres 2] het rekening courant tekort van € 73.216 aan te zuiveren!
Hoogachtend.
[eiseres 2]
als bestuurder van [eiseres 2] en Unifill BV
(…)”.
2.13.
Bij e-mailbericht van 24 december 2008 heeft [gedaagde 1] aan [medewerker] , een medewerker van CHB, met kopie aan [bestuurder] , onder meer het volgende medegedeeld:
“Goedemorgen [medewerker] ,
Ik zou nog een toelichting geven op de afrekening die nog altijd moet plaatsvinden tussen [bestuurder] en mij.
(…)
6. Als ik dus de balans opmaak kom ik weer op de uitslag die op het bekende overzicht staat. Dit overzicht is bij jullie bekend. Samenvattend is door C Houweling – of via Unifill/ [eiseres 2] of direct - € 193.707,00 aan mij betaald. Ik moet de resterende delen van C. Maliepaard en [bestuurder] elk 33,3% nog ontvangen totaal € 216.666,66 daarbij opgeteld de € 6.000,00 van het aandeel Unifill BV van C. Maliepaard. Ik kom dan op een vordering van € 28.959,66. In het overzicht staat een bedrag dat € 6.000,00 hoger is maar dat komt doordat ook het resterende aandeel Unifill BV ad € [niet leesbaar, rb.] daarbij gerekend is en dat is niet overeengekomen. (…)”.
2.14.
Op 20 februari 2009 heeft bij Unifill een gesprek plaatsgevonden tussen [bestuurder] en [gedaagde 1] in aanwezigheid van [toenmalig adviseur] , de toenmalig adviseur van [bestuurder] . Naar aanleiding van dit gesprek heeft [toenmalig adviseur] een notitie opgesteld die op 2 april 2009 voor akkoord is getekend door [bestuurder] en [gedaagde 1] (hierna: de afsoprakennotitie). In de afsprakennotitie staat onder meer het volgende vermeld:
“(…)
Beste [bestuurder] en [eiseres 2] ,
Hiermee bevestig ik de afspraken die jullie op 20 februari jl. onderling maakten. Als ik in de tekst hierna [eiseres 2] of [bestuurder] noem, dan bedoel ik jullie als natuurlijke persoon én als rechtspersoon via jullie BV’s. Zodra de afspraken hieronder door jullie akkoord bevonden en ondertekend zijn, kunnen ze geformaliseerd worden. Ik heb het volgende genoteerd:
[eiseres 2] stemt in met de oprichting van Houweling Filling Industries BV (verder te noemen HFI) en zal daarin voor 33,33% deelnemen via aandelencertificaten waaruit geen stemrecht voortvloeit.
[eiseres 2] verklaart zich ermee akkoord dat hij de certificaten aan [bestuurder] verkoopt zodra hij 65 jaar is, of eerder indien hij HFI of enig ander bedrijf van de Houweling Groep voortijdig verlaat.
De hier bedoelde aandelencertificaten zijn niet anders verhandelbaar dan aan [bestuurder] , tenzij deze anders uitdrukkelijk schriftelijk bepaalt.
De verkoopprijs van de aandelencertificaten zal worden bepaald door een op korte termijn overeen te komen waarderingsmethode. Ik neem in de afspraken op dat jullie uiterlijk op 1 juni 2009 overeenstemming hebben gevonden over de methode, en dat jullie samen een derde partij in de vorm van een erkend accountancykantoor aanwijzen om de methode en de daarbij horende afspraken en voorwaarden af te stemmen. Afgesproken werd dat jullie je te zijner tijd neerleggen bij de financiële uitkomst van de methode, en dat die waardering de overdrachtsprijs van de aandelencertificaten HFI bepaalt.
[bestuurder] stemt in met het voorstel van [eiseres 2] elkaar finale kwijting te verlenen voor een niet rentedragend bedrag van € 225.000 door [eiseres 2] aan [bestuurder] te betalen. Zij verklaren hierna geen vorderingen meer op elkaar te hebben.
[bestuurder] stemt ermee in dat [eiseres 2] de betaling van € 225.000 zal voldoen uit toekomstige dividenden van zijn aandelencertificaten HFI. Mochten de dividenden om welke reden dan ook niet toereikend zijn om de schuld van [eiseres 2] aan [bestuurder] te vereffenen op het moment dat [eiseres 2] 65 jaar wordt, of op de dag dat [eiseres 2] de onderneming of enig ander bedrijf van de Houweling Groep verlaat, dan zal [eiseres 2] het eventueel resterende schuldbedrag prompt uit privémiddelen aan [bestuurder] voldoen.
[eiseres 2] draagt de aandelen die hij in klanten van HFI heeft om niet over aan HFI, dan wel aan de 1e aandeelhouder in die bedrijven. Concreet gaat het om 100% aandelen Miga Mitteldeutsche Gastrohandel und Logistiek GmbH in Gera. [eiseres 2] verklaart verder geen aandelen in andere ondernemingen te hebben.
[eiseres 2] geeft aan de merken Unifill, Balsano, Wong Chef, Maxum en eventuele alle andere oliegerelateerde merken om niet op naam van HFI te plaatsen. [bestuurder] bevestigt dat ze daar thuishoren. Op voorspraak van [eiseres 2] wordt nagegaan of de merken op HFI geactiveerd kunnen worden, en beschermd onder Houweling Holding.
[eiseres 2] stemt ermee in dat hij niet in de zaak van zijn zoon of andere bedrijven binnen de branche van HFI, Unifill of andere bedrijven binnen de Houweling Groep direct of indirect zal participeren, dan wel bestaande deelnames in die zin, anders dan in het op te richten HFI, zal beëindigen.
[bestuurder] stelt [eiseres 2] de volgende werkconstellatie voor:
(…)
11. [eiseres 2] gaat ermee akkoord dat wederverkopende bedrijven van HFI, nu nog h/o Unifill, in alle gevallen een distributieovereenkomst ondertekenen.
11. ‘Advocaat’ inclusief productielijnen en klantenbestand worden om niet overgedragen aan Maliepaard Filling BV, inclusief de merken Boerenslok en Roomkaatje. [eiseres 2] verklaart dat [bestuurder] ‘Advocaat’ al in het verleden heeft betaald.
11. Niet besproken is de liquidatie van [eiseres 2] [gedaagde 1] BV en Unifill BV. Op dit moment bevatten deze BV’s slechts schulden. Ik stel voor in de afspraken op te nemen dat [eiseres 2] zich bereid verklaart mee te werken aan liquidatie op het moment dat [bestuurder] dat aangeeft.
11. Met het tekenen van de afspraken hierboven wordt alles over en weer geregeld en is sprake van een genormaliseerde situatie. Ook niet besproken, maar wel van belang is dat [eiseres 2] meewerkt aan de aandelenoverdracht Maliepaard Filling BV aan [bestuurder] voor een symbolisch bedrag van € 1. Ik stel voor dat jullie dit hierbij overeenkomen en dat [eiseres 2] het door de notaris al enige tijd geleden voorgelegde contract tekent.
Mijn verzoek aan jullie is mij te bevestigen dat dit de afspraken zijn die op 20 februari jl. tussen jullie gemaakt zijn en dat de toevoegingen zoals hierboven vermeld door jullie beiden voor akkoord worden aanvaard. Mochten er nog onduidelijkheden, correcties of aanvullingen zijn van jullie kant, informeer mij dan. Indien dat niet zo is, nodig ik jullie uit de onderlinge afspraken tussen jullie beiden hier te ondertekenen.
Voor akkoord:
[bestuurder] [gedaagde 1]
Datum
02-04-09[handgeschreven tekst; rb.] Datum
02-04-09[handgeschreven tekst; rb.]
Plaats
Berkel[handgeschreven tekst; rb.] Plaats
Berkel[handgeschreven tekst; rb.]
[handtekening; rb.] [handtekening; rb.]”.
2.15.
In de afsprakennotitie zijn onder artikel 10 sub e en sub g de volgende handgeschreven en geparafeerde aanvullingen c.q. wijzigingen aangebracht:
onder e is bij het bedrag ‘€ 0,30/km’ in de kantlijn geschreven
‘€ 0,38/km’;
onder g is in de kantlijn gezet ‘
concurrentie-& en relatiebeding duur 1 jaar.’
2.16.
In een op 21 april 2009 gedateerde akte is onder meer het volgende opgenomen:
“Vaststellingsovereenkomst
Ondergetekenden:
CH Beheer BV en Houweling Holding BV, beide rechtsgeldig vertegenwoordigd door [bestuurder] , verder te noemen [bestuurder] ,
[gedaagde 2] , Unifill BV en [eiseres 2] , alle rechtsgeldig vertegenwoordigd door [gedaagde 1] , verder te noemen [eiseres 2] ,
Maliepaard Filling BV hodn Unifill, rechtsgeldig vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger] , verder te noemen [vertegenwoordiger] ,
in aanmerking nemend dat:
[bestuurder] en [eiseres 2] in 2003 elk voor 1/3e deel aandelen hebben gekocht in de vrijwel failliete Maliepaard Filling BV met de afspraak, dat [bestuurder] voor de liquiditeit zorg draagt en [eiseres 2] voor de uitbouw van het klantenbestand,
[bestuurder] al in 2004 ook de zorg voor het management van Maliepaard Filling BV op zich heeft genomen en daarvoor zijn werknemer [vertegenwoordiger] parttime beschikbaar heeft gesteld in de functie van directeur,
sindsdien de omzet meer dan vervijfvoudigd is en het resultaat in 2007 voor het eerst voorzichtig positief is,
sindsdien meerdere zakelijke afspraken gemaakt zijn tussen [bestuurder] en [eiseres 2] , die niet allemaal een relatie hebben met Maliepaard Filling BV,
[bestuurder] en [eiseres 2] behoefte hebben om enerzijds het resultaat van al die afspraken ordentelijk vast te leggen en anderzijds de toekomstige samenwerking ordentelijk vast te leggen,
[bestuurder] en [eiseres 2] daartoe een gesprek hebben gevoerd op 20 februari 2009, waarvan het resultaat in een gespreksbevestiging is vastgelegd op 2 april 2009,
deze gespreksbevestiging thans vastgelegd wordt in deze vaststellingsovereenkomst,
komen overeen dat
8. [eiseres 2] verkoopt zijn aandelen in Maliepaard Filling BV aan [bestuurder] voor het symbolische bedrag van € 1,-;
9. [bestuurder] richt een nieuwe BV op, genaamd Houweling Filling Industries (verder te noemen HFI BV) en draagt er zorg voor, dat [eiseres 2] voor 1/3e deel certificaten van aandelen in deze BV verkrijgt zonder dat daar stemrecht en dergelijke aan verbonden wordt en zonder dat ze verhandelbaar zijn en dus met uitsluitend een recht op dividenduitkeringen;
10. [eiseres 2] bevestigt thans werknemer te zijn in Maliepaard Filling BV in de functie van commercieel manager en zet dit werknemerschap ongewijzigd voort in HFI BV op het moment, dat ook het overig personeel van Maliepaard Filling BV ook over stapt naar HFI BV;
11. [eiseres 2] verkoopt deze certificaten van aandelen terug aan [bestuurder] op de datum van beëindiging van de arbeidsovereenkomst overeenkomstig de berekening in artikel 13 hieronder genoemd zonder verdere compensatie op wat voor titel dan ook;
12. bij overlijden van [eiseres 2] tijdens de dienstbetrekking vallen de certificaten van aandelen van rechtswege terug aan [bestuurder] , die zorg draagt voor uitkering van de waarde van die certificaten op het moment van overlijden, te berekenen overeenkomstig het gestelde in artikel 13 hieronder, aan de wettige erfgenamen van [eiseres 2] ;
13. de berekening van de waarde van de certificaten van aandelen wordt uitgevoerd volgens de rekenmethodiek, die [bestuurder] en [eiseres 2] afspreken voor 1 juni 2009 aan de hand van een opstelling door een door [bestuurder] en [eiseres 2] samen aan te wijzen erkend accountancy kantoor. Die afspraak wordt gevoegd aan dit contract en maakt daar deel van uit. De financiële waarde, die te zijner tijd verbonden wordt aan deze rekenmethode, zal noch door [eiseres 2] noch door [bestuurder] worden betwist;
14. [eiseres 2] verklaart een schuld te hebben aan [bestuurder] van € 225.000,- (zegge twee honderd en vijfentwintig duizend euro). Hiermee verlenen [eiseres 2] en [bestuurder] elkaar over en weer finale kwijting voor alle overige uitstaande vorderingen op elkaar op wat voor titel en in welke hoedanigheid dan ook;
15. [bestuurder] ziet af van het innen van rente op deze resterende schuld van € 225.000,-. [eiseres 2] betaalt deze schuld terug uit de dividend opbrengsten van HFI BV. Als deze dividend opbrengsten niet toereikend zijn geweest op het moment van beëindiging van de arbeidsovereenkomst, dan is de resterende vordering onmiddellijk opeisbaar, zonder dat daar enige in gebreke stelling voor nodig is:
16. het klantenbestand en alle rechten met betrekking tot de alcoholhoudende eierdrank is eigendom van Maliepaard Filling BV. [eiseres 2] is ook geen eigenaar meer van de productielijn, waarop deze alcoholhoudende eierdrank wordt gemaakt;
17. [eiseres 2] zal er zorg voor dragen, dat Unifill BV en [eiseres 2] [gedaagde 1] BV worden opgeheven. [bestuurder] zal daar aan meewerken;
18. [eiseres 2] is op 1 januari 2005 een arbeidsovereenkomst aangegaan met Maliepaard Filling BV en die wordt thans voortgezet onder de volgende voorwaarden:
(…)
21. ..
22. ..
23. elke wederverkopende partij van Maliepaard Filling BV en HFI BV zullen in alle gevallen een distributieovereenkomst tekenen met de betreffende BV.
Partijen verklaren een getekend exemplaar van deze overeenkomst te hebben ontvangen.
Aldus overeengekomen en in drievoud getekend te Heijningen. 21-4-2009.
[handtekening] [handtekening] [handtekening]
[bestuurder] [gedaagde 1] [vertegenwoordiger]
2.17.
In 2011 heeft CHB [gedaagde 1] en [gedaagde 2] voor de rechtbank Dordrecht gedagvaard en veroordeling tot betaling van het in de vaststellingsovereenkomst genoemde bedrag van € 225.000,- gevorderd. Na een tussenvonnis van 25 januari 2012, heeft de rechtbank bij vonnis van 18 september 2013 de vordering van CHB tegen [gedaagde 1] afgewezen, maar die tegen [gedaagde 2] toegewezen. De rechtbank heeft de tegenvordering van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] afgewezen.
2.18.
Op 2 juni 2014 is [gedaagde 2] bij de KvK uitgeschreven als enige bestuurder van de beide vennootschappen Unifill en [eiseres 2] .
2.19.
Bij aandeelhoudersbesluit van 18 juni 2015 werd CHB benoemd tot bestuurder van Unifill en [eiseres 2] .
2.20.
Bij brief van 22 juni 2015 sommeerden Unifill en [eiseres 2] [gedaagde 1] en [gedaagde 2] om uiterlijk op 30 juni 2015 de volgende bedragen te betalen op rekeningnummer [rekeningnummer] ten name van C HB onder vermelding van ‘afbetaling rekening-courant’:
rekening-courant [eiseres 2] - privé € 72.716,-
rekening-courant [eiseres 2] - [gedaagde 2] € 16.718,-
rekening-courant Unifill - privé € 86.199,-
rekening-courant Unifill - [gedaagde 2] € 31.098,-,
te vermeerderen met de daarover verschuldigde rente ter grootte van het gemiddelde van het T-rendement en het U-rendement verhoogd met 2.0 %, over de periode vanaf respectievelijk 8 maart 2003 en (gemiddeld genomen) 4 augustus 2004.
In deze brief stellen Unifill en [eiseres 2] dat de volgende bedragen, inclusief de verschenen rente, verschuldigd zijn:
rekening-courant [eiseres 2] B.V. - privé: € 120.741,-
rekening-courant [eiseres 2] B.V - [gedaagde 2] € 27.759,-
rekening-courant Unifill - privé € 143.129,-
rekening-courant Unifill - [gedaagde 2] € 51.637,-.
2.21.
Bij brief van 1 juli 2015 deelde de advocaat van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] aan CHB, onder meer, het volgende mee:
“(…)
In reactie op uw brief van 22 juni jl., bericht ik u het volgende.
(…)
Zoals echter al meermalen door [gedaagde 2] is aangegeven, zijn Unifill en [eiseres 2] vennootschappen waarvoor in 2009 expliciet is overeengekomen dat deze zouden worden geliquideerd/opgeheven. CHB heeft deze afspraak gemaakt terwijl zij volledig was geïnformeerd over de financiële toestand van deze vennootschappen. De reden voor de liquidatie was juist dat de vennootschappen alleen maar schulden bevatten. CHB heeft zich verplicht om haar medewerking te verlenen, maar heeft desondanks niet aan de liquidatie meegewerkt. Om deze reden is CHB al sinds langere tijd in verzuim en aansprakelijk voor de schade die is ontstaan door de afspraak tot beëindiging van de vennootschappen niet na te komen.
Zoals u bekend is, is er bij het maken van de afspraken in 2009 finale kwijting verleend, zodat uw vorderingen ook om die reden tot niets leiden en onrechtmatig zijn.
(…)
Als er al overigens al sprake zou zijn van vorderingen op cliënt van [eiseres 2] . of Unifill, dan beroept cliënt zich op verjaring en/of verrekening, o.a. vanwege de kosten die cliënt inmiddels heeft gemaakt vanwege het feit dat CHB haar verplichtingen niet is nagekomen. Cliënt heeft voorts nimmer aanmaningen ontvangen, ook niet nadat de activiteiten van [eiseres 2] en Unifill zijn gestaakt.
(…)”.
2.22.
Bij brief van 8 juni 2015 geadresseerd aan Zwartbol Advocaten B.V. t.a.v. mr. P. Weijers hebben CHB en HH de vaststellingsovereenkomst op grond van wanprestatie partieel ontbonden. In deze brief staat, onder meer, het volgende:
“(…)
Weliswaar zijn cliënte en Houweling Holding B.V. enerzijds en [gedaagde 2] Unifill B.V. en [eiseres 2] anderzijds, op 21 april 2009 een vaststellingsovereenkomst aangegaan, onder meer ter vaststelling van hun onderlinge schuldverhoudingen, maar die vaststellingsovereenkomst is nimmer door uw cliënten nagekomen, ondanks diverse sommaties, zodat cliënten ( C. Houweling Beheer B.V. en Houweling Holding B.V.) hierbij voornoemde vaststellingsovereenkomst op grond van wanprestatie partieel, dat wil zeggen voor zover de afspraken toezien op de vaststelling (en betaling) van de betreffende schuldverhoudingen, ontbinden.
(…)”.

3.Het geschil

in conventie

3.1.
Unifill en [eiseres 2] vorderen – samengevat weergegeven – dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
[gedaagde 1] veroordeelt om aan [eiseres 2] te voldoen een bedrag van € 120.741,-, alsmede
[gedaagde 1] veroordeelt om aan Unifill te voldoen een bedrag van € 143.129,-, alsmede
[gedaagde 2] veroordeelt om aan [eiseres 2] te voldoen een bedrag van € 27.759,- , alsmede
[gedaagde 2] veroordeelt om aan Unifill te voldoen een bedrag van € 51.637,-,
te vermeerderen met de in de dagvaarding genoemde zakelijke rente, althans de wettelijke handelsrente ten aanzien van [gedaagde 2] , en de wettelijke rente ten aanzien van [gedaagde 1] , te berekenen vanaf 30 juni 2015, alsmede te vermeerderen met buitengerechtelijke kosten van € 4.094,- ten aanzien van [gedaagde 1] en € 1.668,- ten aanzien van [gedaagde 2] , met veroordeling van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] in de kosten van deze procedure.
3.2.
Unifill en [eiseres 2] leggen aan haar vorderingen – zakelijk weergegegeven – het volgende ten grondslag.
Partijen zijn vanaf 2003 met elkaar in zakelijke en privé-transacties betrokken. Destijds besloten [gedaagde 1] en [bestuurder] te gaan samenwerken en zijn er diverse transacties gesloten tussen de groep van vennootschappen van [bestuurder] (de ‘Houweling Groep’) enerzijds en [gedaagde 1] , [gedaagde 2] en haar dochtermaatschappijen Unifill en [eiseres 2] anderzijds. De transacties zijn gesloten en afgehandeld, maar de financiële gevolgen daarvan niet.
CHB heeft destijds geldleningen aan [eiseres 2] en Unifill verstrekt die deze vennootschappen (voor het overgrote deel) doorleenden aan [gedaagde 1] en [gedaagde 2] . Het betrof de volgende geldleningen:
  • een lening d.d. 8 april 2003 van € 50.000,- met een rente van 4,2 % van CHBaan Unifill;
  • een lening d.d. 28 oktober 2003 van € 40.000,- met een rente van 4 % van CHB aan [eiseres 2] ;
  • een lening d.d. 4 augustus 2004 van € 60.000,- met een rente van 4 % van CHB aan [eiseres 2] ;
  • een lening d.d. 3 november 2004 van € 25.000,- van CHB aan [eiseres 2] .
Alle leningen zijn in de boekhoudingen van Unifill en [eiseres 2] verwerkt als rekening-courantschulden van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] .
Partijen hebben op 9 april 2009, met de bedoeling om wederzijdse verplichtingen af te wikkelen, de vaststellingsovereenkomst gesloten. Daarbij heeft CHB haar totale vorderingen van aanvankelijk € 193.707,- en € 110.667,- op [eiseres 2] en Unifill, die de verstrekte bedragen hadden doorgeleend aan [gedaagde 1] en [gedaagde 2] , verminderd tot een bedrag van € 225.000,-. In de vaststellingsovereenkomst werden hoofdelijke verplichtingen opgenomen voor [eiseres 2] , Unifill en [gedaagde 2] om het bedrag van € 225.000,- aan CHB en HH te betalen. Geen van deze schuldenaren heeft aan die betalingsverplichting voldaan. Daarom hebben CHB en HH de vaststellingsovereenkomst bij brief van 8 juni 2015 wegens wanprestatie partieel, namelijk voor zover de afspraken zien op de vaststelling en betaling van de betreffende schuldverhoudingen, ontbonden.
Door de partiële ontbinding van de vaststellingsovereenkomst zijn de oude vorderingen van [eiseres 2] en Unifill op [gedaagde 2] en [gedaagde 1] herleefd. Dit leidt tot de vorderingen hierboven onder 3.1. weergegeven. Ondanks aanmaning hebben [gedaagde 1] en [gedaagde 2] nagelaten deze vorderingen te voldoen.
Voor zover Unifill en [eiseres 2] in de brief van mr. Voermans van 11 februari 2016 een ander standpunt hebben ingenomen, gaat de rechtbank daaraan voorbij, omdat zodanig ander standpunt niet spoort met de in haar dagvaarding en conclusie en bij comparitie ingenomen standpunten en omdat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] op zodanig ander standpunt niet meer hebben kunnen reageren.
3.3.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] voeren gezamenlijk verweer. Hun conclusies strekken tot afwijzing van de vorderingen met veroordeling van Unifill en [eiseres 2] in de proceskosten bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis.
De toevoeging onder “C” aan het slot van de conclusie van antwoord ziet, gezien de inhoud daarvan, kennelijk niet op de conventie, zodat de rechtbank daaraan voorbij gaat.
3.4.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] voeren – zakelijk weergegeven – het volgende aan.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] betwisten enige schuld uit leningen van of rekening-courant met [eiseres 2] of Unifill te hebben (gehad).
Als [gedaagde 1] en [gedaagde 2] al schulden hebben gehad, zijn deze teniet gegaan door de totstandkoming van de vaststellingsovereenkomst, waarbij de schulden werden omgezet in nieuwe schuldverhoudingen tussen andere partijen. De in de vaststellingsovereenkomst opgenomen betalingsverplichting van een bedrag van € 225.000,- rust op [gedaagde 2] en niet op Unifill, [eiseres 2] of [gedaagde 1] , zoals onder meer uit het vonnis van de rechtbank Dordrecht van 25 januari 2012 blijkt en uit de afwijzing van het verzoek tot faillietverklaring van Unifill. Tegenover die betalingsverplichting van [gedaagde 2] staan rechten van [gedaagde 2] en het verval van de vorderingen op [gedaagde 1] en [gedaagde 2] . Om die reden dienden Unifill en [eiseres 2] te worden geliquideerd. De administratie van Unifill en [eiseres 2] is ten onrechte niet bijgewerkt, waardoor die vorderingen zijn blijven staan.
De vaststellingsovereenkomst kan ingevolge artikel 7:905 BW niet door een eenzijdige verklaring worden ontbonden.
De vaststellingsovereenkomst is een meerpartijenovereenkomst. Er is daarbij sprake van verschillende partijen met uiteenlopende verplichtingen waarbij de diverse prestaties niet voor evenredige vermindering vatbaar zijn, zodat partiële ontbinding wegens wanprestatie niet mogelijk is.
Ontbinding van de vaststellingsovereenkomst is wegens het grote tijdsverloop in strijd met het bepaalde in artikel 6:248 lid 2 BW.
CHB kon de vaststellingsovereenkomst niet ontbinden, omdat zij in schuldeisersverzuim verkeerde.
De ontbindingsverklaring van 8 juni 2015 was gericht tot de verkeerde persoon, namelijk een advocaat die niet meer voor [gedaagde 1] of [gedaagde 2] optrad, zodat die verklaring geen werking had ten opzichte van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] . Voorts had die ontbindingsverklaring geen effect omdat [eiseres 2] en Unifill in juni 2015 geen bestuur hadden en daarom (ook niet via een opdrachtverlening van [gedaagde 2] ) konden worden vertegenwoordigd door een advocaat.
De vaststellingsovereenkomst kon ten aanzien van [gedaagde 1] , [eiseres 2] en Unifill niet worden ontbonden wegens wanprestatie, omdat [gedaagde 1] noch [eiseres 2] noch Unifill een betalingsverplichting onder de vaststellingsovereenkomst had.
Indien en voor zover er een vordering uit geldlening of rekening-courant met [eiseres 2] of Unifill zou bestaan of zou zijn herleefd, is die vordering door tijdsverloop verjaard.
[gedaagde 2] heeft als bestuurder van [eiseres 2] en Unifill indertijd kosten gemaakt, die voor verrekening in aanmerking komen, indien geoordeeld zou worden dat Unifill of [eiseres 2] van [gedaagde 2] te vorderen heeft.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] betwisten de hoogte van de rente. Uit de rekening-courantovereenkomsten blijkt dat een rente van 1 % per jaar van kracht was en dat er over een saldo van € 17.500,- geen rente zou worden berekend. Daarnaast geldt dat tot de datum van ontbinding de vaststellingsovereenkomst van toepassing is gebleven, waarin in artikel 15 is bepaald dat geen rente verschuldigd is over het bedrag van € 225.000,-.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] betwisten de gevorderde buitengerechtelijke kosten. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] betwisten dat deze kosten daadwerkelijk zijn gemaakt. Bovendien is het feitencomplex met betrekking tot de vorderingen tegen [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hetzelfde, zodat dit niet twee afzonderlijke vorderingen voor buitengerechtelijke kosten rechtvaardigt.
in voorwaardelijke reconventie
3.5.
Indien wordt geoordeeld dat [gedaagde 1] en/of [gedaagde 2] gehouden zijn om enig bedrag aan Unifill en [eiseres 2] te voldoen, derhalve voorwaardelijk, vordert [gedaagde 1] samengevat weergegeven – veroordeling van Unifill tot betaling van een bedrag van € 99.650,- en van [eiseres 2] tot betaling van een bedrag van € 94.216,-, met nevenvorderingen.
3.6.
Unifill en [eiseres 2] voeren gezamenlijk verweer. Hun conclusie strekt tot afwijzing van de vorderingen met veroordeling van [gedaagde 1] in de proceskosten.
3.7.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover voor de beoordeling van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie

4.1.
Unifill en [eiseres 2] vorderen veroordeling van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] tot betaling, stellende dat deze schulden aan hen in rekening-courant hebben.
Unifill en [eiseres 2] nemen – naar de rechtbank met [gedaagde 1] en [gedaagde 2] begrijpt – niet het standpunt in dat de vorderingen uit hoofde van rekening-courantverhoudingen steeds zijn blijven bestaan naast de in de vaststellingsovereenkomst opgenomen verplichting tot betaling van € 225.000,-, maar stellen dat deze vorderingen uit rekening-courantverhoudingen zijn herleefd als gevolg van de partiële ontbinding van de vaststellingsovereenkomst door CHB en HH bij brief van 8 juni 2015.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] betwisten die stellingen gemotiveerd.
Daarom dient te worden onderzocht of Unifill en [eiseres 2] voorafgaand aan de totstandkoming van de vaststellingsovereenkomst vorderingen hadden op [gedaagde 1] en [gedaagde 2] , of de vaststellingsovereenkomst wegens wanprestatie van [gedaagde 2] , Unifill of [eiseres 2] partieel heeft kunnen worden ontbonden en zo ja of deze daadwerkelijk partieel is ontbonden en of daarmee vorderingen van [eiseres 2] en Unifill op [gedaagde 1] en [gedaagde 2] zijn herleefd.
Schulden van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] voorafgaande aan de vaststellingsovereenkomst?
4.2.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] betwisten niet dat Unifill en [eiseres 2] in 2003 en 2004 bedragen aan ieder van hen hebben betaald, evenmin dat CHB en HH die bedragen aan Unifill en [eiseres 2] ter beschikking hadden gesteld. Echter, [gedaagde 1] en [gedaagde 2] betwisten dat zij die bedragen (voorafgaande aan de totstandkoming van de vaststellingsovereenkomst) moesten terugbetalen.
De betalingen door Unifill en [eiseres 2] betroffen geen leningen aan [gedaagde 1] en [gedaagde 2] of schulden van hen in rekening-courant, maar betalingen waartegenover tegenprestaties stonden, onder meer aan CHB en HH. Tussen de diverse partijen hebben allerlei transacties en verrekeningen plaatsgevonden wegens het door [gedaagde 1] en [gedaagde 2] overdragen van aandelenpakketten, merknamen en andere goederen. [gedaagde 2] had vanwege die transacties een bedrag van € 228.666,- van CHB te vorderen. Dit bedrag werd voor een groot deel betaald door middel van de door CHB en HH via Unifill en [eiseres 2] gedane betalingen aan [gedaagde 1] en [gedaagde 2] . Per saldo had [gedaagde 2] nog een bedrag van € 34.959,- te vorderen van CHB. De rekening-courantadministraties van [eiseres 2] en Unifill dienden nog te worden aangepast. Aan het bijwerken van de rekening-coiurantverh0udingen is geen prioriteit gegeven, omdat Unifill en [eiseres 2] al jaren geen activiteiten meer ontplooiden, geen andere schuldeisers hadden dan de aandeelhouders en omdat die vennootschappen zouden worden opgeheven. Aldus [gedaagde 1] en [gedaagde 2] .
4.3.
Het verweer dat [eiseres 2] en Unifill voorafgaande aan de totstandkoming van de vaststellingsovereenkomst niets van [gedaagde 1] te vorderen hadden, valt niet te rijmen met de inhoud van de brief gedateerd 12 maart 2005 van [gedaagde 2] aan [gedaagde 1] (zie 2.12). In deze brief zegt [gedaagde 2] , daarbij vertegenwoordigd door haar bestuurder [gedaagde 1] , als bestuurder van [eiseres 2] en Unifill de rekening-courantverhoudingen met [gedaagde 1] op en sommeert zij hem om € 73.216,- aan [eiseres 2] en € 86.199,- aan Unifill te betalen. Enige reactie op die brief inhoudende dat [eiseres 2] en Unifill (toen) niets van [gedaagde 1] te vorderen hadden, is gesteld noch gebleken. Vast staat dat [gedaagde 1] de enige bestuurder was en is van [gedaagde 2] . Vast staat ook dat [gedaagde 2] tot 2 juni 2014 de enige bestuurder was van [eiseres 2] en Unifill. Onder deze omstandigheden kan de rechtbank – net zo min als [eiseres 2] en Unifill – het verweer niet volgen dat [gedaagde 1] op 12 maart 2005 niets aan [eiseres 2] en Unifill verschuldigd was.
Gesteld noch gebleken is dat [gedaagde 1] op die vorderingen van [eiseres 2] en Unifill heeft betaald voorafgaande aan de totstandkoming van de vaststellingsovereenkomst.
Daarom geldt als uitgangspunt dat [gedaagde 1] ten tijde van de totstandkoming van de vaststellingsovereenkomst de hiervoor genoemde bedragen verschuldigd was aan [eiseres 2] respectievelijk Unifill.
4.4.
Of en in tot welk beloop [gedaagde 2] aan Unifill en/of [eiseres 2] schulden had ten tijde van het aangaan van de vaststellingsovereenkomst laat de rechtbank in het midden. Voor het vervolg gaat de rechtbank er veronderstellenderwijs vanuit dat [gedaagde 2] toen enige schuld had aan [eiseres 2] en/of Unifill, maar dat staat dus niet vast.
De vaststellingsovereenkomst
4.5.
Partijen strijden over de strekking en uitleg van de vaststellingsovereenkomst. De rechtbank zal die overeenkomst daarom moeten uitleggen, althans voor wat betreft de vraag of deze wegens wanprestatie van [gedaagde 2] , Unifill of [eiseres 2] partieel heeft kunnen worden ontbonden en zo ja of deze daadwerkelijk partieel is ontbonden en wat daarvan de gevolgen zijn.
4.6.
Het gaat hier om de uitleg van een geschrift waarin de verhouding tussen een aantal van de partijen in dit geding is vastgelegd. Die uitleg kan niet alleen worden gegeven op grond van een taalkundige uitleg van de bepalingen ervan, maar daarbij is beslissend de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan elkanders verklaringen en gedragingen en aan de bepalingen van dat geschrift mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten (artikel 3:33 en 3:35 BW; HR 13 maart 1981, ECLI:NL:HR:1981:AG4158 – Haviltex; HR 7 februari 2014, ECLI:NL:HR:2014:260 – Afvalzorg/Slotereind; HR 5 april 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY 8101 Lundiform/Mexx).
Bij de uitleg van een geschrift zijn van belang alle omstandigheden van het concrete geval, gewaardeerd naar hetgeen de maatstaven van redelijkheid en billijkheid meebrengen. Verder zijn bij de uitleg van belang de aard van de transactie, de omvang en gedetailleerdheid van de contractsbevestiging, de wijze van totstandkoming ervan – waarbij van belang is of partijen werden bijgestaan door ter zake kundige raadslieden – en de overige bepalingen ervan.
Weliswaar is in praktisch opzicht de taalkundige betekenis van de bewoordingen van het geschrift, gelezen in de context ervan als geheel, die deze in (de desbetreffende kring van) het maatschappelijk verkeer normaal gesproken hebben, bij de uitleg van belang (HR 20 februari 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO1427 – DSM/Fox), maar ook dan kunnen de overige omstandigheden van het geval meebrengen dat een andere dan de taalkundige betekenis aan de bepalingen van de overeenkomst moet worden gehecht (HR 5 april 2013, ECLI: NL:HR:2013:BY8101 – Lundiform/Mexx; HR 7 februari 2014 ECLI:NL:HR:2014:260 – Afvalzorg/Slotereind).
4.7.
De vaststellingsovereenkomst is een meerpartijenovereenkomst, namelijk tussen de in de aanhef daarvan onder A, B en C genoemde partijen en [gedaagde 1] zelf (zie hierna onder 4.9), zoals bedoeld in artikel 6:213 lid 2 BW en artikel 6:279 BW.
4.8.
Kennelijk is de vaststellingsovereenkomst tot stand gekomen op basis van de afsprakennotitie van [toenmalig adviseur] , die als adviseur van [bestuurder] optrad (zie 2.14 en 2.15). In de considerans van de vaststellingsovereenkomst wordt ook verwezen naar de afsprakennotitie. Daarom dient de afsprakennotitie bij de uitleg van de vaststellingsovereenkomst te worden betrokken.
Of enige andere adviseur bij de totstandkoming van de vaststellingsovereenkomst was betrokken is gesteld noch gebleken.
4.9.
Zowel in de afsprakennotitie als in de vaststellingsovereenkomst wordt gesproken over de partijen “ [bestuurder] ” en “ [eiseres 2] ” (en “ [vertegenwoordiger] ”). Uit de aanhef van de afsprakennotitie blijkt dat daarmee in dat stuk zowel de privépersonen [bestuurder] en [eiseres 2] [gedaagde 1] (te weten: [gedaagde 1] ) als de door hen gehouden c.q. bestuurde vennootschappen worden bedoeld. In de vaststellingsovereenkomst is dat kennelijk anders: daarin treden de privépersonen uitdrukkelijk als vertegenwoordiger van de door hen gehouden c.q. bestuurde vennootschappen op, met dien verstande dat [gedaagde 1] als privépersoon de arbeidsovereenkomst van de punten 10 en 18 is aangegaan. Met “ [eiseres 2] ” wordt in de vaststellingsovereenkomst in beginsel dus bedoeld: [gedaagde 2] , Unifill en [eiseres 2] .
4.10.
Tussen partijen is niet in geschil dat de betreffende verplichting tot betaling van € 225.000,- in de vaststellingsovereenkomst als volgt staat beschreven:
“14. [eiseres 2] verklaart een schuld te hebben aan [bestuurder] van € 225.000,- (zegge twee honderd en vijfentwintig duizend euro). Hiermee verlenen [eiseres 2] en [bestuurder] elkaar over en weer finale kwijting voor alle overige uitstaande vorderingen op elkaar op wat voor titel en in welke hoedanigheid dan ook;
15. [bestuurder] ziet af van het innen van rente op deze resterende schuld van € 225.000,-. [eiseres 2] betaalt deze schuld terug uit de dividend opbrengsten van HFI BV. Als deze dividend opbrengsten niet toereikend zijn geweest op het moment van beëindiging van de arbeidsovereenkomst, dan is de resterende vordering onmiddellijk opeisbaar, zonder dat daar enige in gebreke stelling voor nodig is;”.
In de afsprakennotitie wordt over de verplichting tot betaling van € 225.000,- het volgende gesteld:
“5. [bestuurder] stemt in met het voorstel van [eiseres 2] elkaar finale kwijting te verlenen voor een niet rentedragend bedrag van € 225.000 door [eiseres 2] aan [bestuurder] te betalen. Zij verklaren hierna geen vorderingen meer op elkaar te hebben.
6. [bestuurder] stemt ermee in dat [eiseres 2] de betaling van € 225.000 zal voldoen uit toekomstige dividenden van zijn aandelencertificaten HFI. Mochten de dividenden om welke reden dan ook niet toereikend zijn om de schuld van [eiseres 2] aan [bestuurder] te vereffenen op het moment dat [eiseres 2] 65 jaar wordt, of op de dag dat [eiseres 2] de onderneming of enig ander bedrijf van de Houweling Groep verlaat, dan zal [eiseres 2] het eventueel resterende schuldbedrag prompt uit privémiddelen aan [bestuurder] voldoen.”.
Met die bewoordingen bevat de vaststellingsovereenkomst een geclausuleerde verbintenis van in beginsel [gedaagde 2] , Unifill en [eiseres 2] tot betaling van € 225.000,- aan CHB.
4.11.
In de vonnissen van 25 januari 2012 en van 18 september 2013 (zie 2.17) is bevestigd dat [gedaagde 2] onder de vaststellingsovereenkomst de verplichting tot betaling van € 225.000,- aan CHB heeft en [gedaagde 1] niet. Dat spoort met het vorenstaande.
Gesteld noch gebleken is dat [gedaagde 2] voorafgaande aan de totstandkoming van de vaststellingsovereenkomst enige schuld had aan CHB of HH.
Unifill en [eiseres 2] waren geen partij in de zaak die leidde tot de vonnissen van 25 januari 2012 en van 18 september 2013. Of ook Unifill en [eiseres 2] verplicht waren om het bedrag van € 225.000,- aan CHB te bepalen is nog niet beslist. Maar tussen partijen is niet in geschil dat CHB en HH diverse bedragen (tot meer dan € 225.000,-) voorafgaande aan de totstandkoming van de afsprakennotitie en de vaststellingsovereenkomst aan Unifill en [eiseres 2] ter beschikking hadden gesteld, evenmin dat Unifill en [eiseres 2] uit die van CHB en HH ontvangen betalingen diverse betalingen aan [gedaagde 1] en [gedaagde 2] gedaan.
4.12.
De (afsprakennotitie en de) vaststellingsovereenkomst bevat(ten) een amalgaan van verbintenissen tussen de diverse partijen. Naast de verplichting tot betaling van € 225.000,- werd in (de afsprakennotitie en) de vaststellingsovereenkomst onder meer geregeld dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hun belangen in de dranken- en voedselondernemingen hetzij overdroegen aan CHB en HH, hetzij deze beëindigden, dat [gedaagde 2] een derde van de certificaten van aandelen in een nieuwe door CHB en HH op te richten vennootschap zou verkrijgen en dat [gedaagde 1] bij die vennootschap in dienst zou treden. Met het door middel van die certificaten te verkrijgen dividend diende [gedaagde 2] het bedrag van € 225.000,- te betalen.
Unifill en [eiseres 2] blijven telkens buiten de voorziene regelingen, maar afgesproken werd dat deze slapende vennootschappen zouden worden geliquideerd (afsprakennotitie punt 13, vaststellingsovereenkomst punt 17).
Verder bepalen dat (afsprakennotitie en de) vaststellingsovereenkomst dat “ [eiseres 2] ” en “ [bestuurder] ” elkaar over en weer finale kwijting verlenen voor alle overige uitstaande vorderingen op elkaar op wat voor titel en in welke hoedanigheid dan ook. Kennelijk is de bedoeling dat slechts de verplichtingen onder de vaststellingsovereenkomst overblijven en dat alle overige verplichtingen van alle betrokken partijen verdwijnen.
4.13.
Daarom ligt voor wat betreft de verplichting tot betaling van € 225.000,- de uitleg voor de hand dat met (de afsprakennotitie en) de vaststellingsovereenkomst, naast de diverse andere daarin geregelde onderwerpen, is beoogd dat de bestaande keten van schuldposities tussen (a) enerzijds CHB en HH en anderzijds Unifill en [eiseres 2] en (b) enerzijds Unifill en [eiseres 2] en anderzijds [gedaagde 1] en [gedaagde 2] werd omgezet in een schuldpositie tussen enerzijds CHB en HH en anderzijds [gedaagde 2] .
Daarmee bestond geen ruimte meer voor een voortdurende (zelfstandige) schuldpositie tussen enerzijds Unifill en [eiseres 2] en anderzijds [gedaagde 1] en [gedaagde 2] . De vorderingen van Unifill en [eiseres 2] op [gedaagde 1] en [gedaagde 2] gingen daarom teniet door de totstandkoming van (de afsprakennotitie en) de vaststellingsovereenkomst. Anders, immers, zou(den) [gedaagde 2] (en [gedaagde 1] ) tweemaal dezelfde schuld hebben moeten (terug)betalen, eenmaal aan CHB en HH onder de vaststellingsovereenkomst en eenmaal aan Unifill en [eiseres 2] onder de oorspronkelijke rechtsverhoudingen. Die uitleg spoort met de afspraak tot liquidatie van de slapende vennootschappen Unifill en [eiseres 2] .
4.14.
Feiten of omstandigheden die tot een andere uitleg zouden kunnen leiden zijn gesteld noch gebleken. Met name zijn geen feiten of omstandigheden gesteld die de conclusie rechtvaardigen dat de vorderingen van Unifill en [eiseres 2] op [gedaagde 1] en [gedaagde 2] niet door de vaststellingsovereenkomst teniet zijn gegaan. Daarom komt de rechtbank niet toe aan enige bewijsopdracht ter zake van de uitleg.
4.15.
Tussen partijen is niet in geschil dat [gedaagde 2] niet aan haar verplichting onder de vaststellingsovereenkomst tot betaling van € 225.000,- heeft voldaan.
Wel is in geschil of CHB en HH wegens de niet behoorlijke nakoming door [gedaagde 2] (en anderen) van die verbintenis de vaststellingsovereenkomst partieel hebben kunnen ontbinden voor zover de afspraken zien op de vaststelling (en betaling) van de betreffende schuldverhoudingen, zoals gesteld door Unifill en [eiseres 2] .
Partiële ontbinding van een meerpartijenovereenkomst wegens wanprestatie is slechts mogelijk ten aanzien van verbintenissen van partijen die recht tegenover elkaar staan (‘symmetrische partijen’) als bedoeld in artikel 6:279 lid 2 en 3 BW.
Uit het vorenstaande volgt dat de vaststellingsovereenkomst een amalgaan van verbintenissen bevat tussen diverse partijen en dat de diverse verbintenissen van CHB en HH enerzijds en die van [gedaagde 2] tot betaling van € 225.000,- anderzijds niet symmetrisch tegenover elkaar staan in de vaststellingsovereenkomst. Voorts volgt uit het vorenstaande dat het tenietgaan van de vorderingen van Unifill en [eiseres 2] op [gedaagde 1] en [gedaagde 2] in de vaststellingsovereenkomst niet symmetrisch tegenover de verbintenis van [gedaagde 2] tot betaling van € 225.000,- staat.
Daarom heeft partiele ontbinding van de vaststellingsovereenkomst zoals beoogd in de brief van 8 juni 2015 niet tot gevolg kunnen hebben dat vorderingen van Unifill en [eiseres 2] op [gedaagde 1] en [gedaagde 2] die met de vaststellingsovereenkomst waren tenietgegaan, door de partiele ontbinding herleefden.
4.16.
Op het vorenstaande stuiten de vorderingen af.
De overige verweren behoeven daarom geen bespreking meer.
4.17.
De rechtbank zal Unifill en [eiseres 2] als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordelen. De rechtbank zal de aan de zijde van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] tot deze uitspraak gevallen kosten begroten op:
griffierecht € 1.533,00
salaris voor de advocaat
€ 6.000,00(3 punten in Liquidatietarief VI)
totaal € 7.533,00.
4.18.
Unifill en [eiseres 2] hebben geen zelfstandig verweer gevoerd tegen de verlangde uitvoerbaar verklaring bij voorraad van de proceskostenveroordeling. Daarom zal de rechtbank de proceskostenveroordeling bij voorraad uitvoerbaar verklaren.
in voorwaardelijke reconventie
4.19.
Nu de voorwaarde waaronder de vordering is ingesteld niet is vervuld, komt de rechtbank aan behandeling van de vordering niet toe.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
veroordeelt Unifill en [eiseres 2] in de kosten van de procedure, met begroting van de kosten aan de zijde van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] tot deze uitspraak op € 7.533,00;
5.3.
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
in voorwaardelijke reconventie
5.4.
verstaat dat de voorwaarde waaronder de vordering is ingesteld niet is vervuld.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.P. Sprenger en in het openbaar uitgesproken op 10 augustus 2016. [1]

Voetnoten

1.1182/1928