2.2.Op 1 juli 2014 zijn de regels met betrekking tot pandbelening in werking getreden, die de Pandhuiswet 1910 vervangen. In titel 2d van boek 7 van het BW – genaamd Overeenkomst van pandbelening – zijn de artikelen 130 tot en met 140 opgenomen.
Artikel 7:130, eerste lid, luidt als volgt:
“1. De overeenkomst van pandbelening is de overeenkomst waarbij de ene partij, het pandhuis, aan de andere partij, de pandbelener, een geldsom ter beschikking stelt en de pandbelener daartegenover een roerende zaak, niet zijnde een registergoed, in de macht van het pandhuis brengt met het beding:
a. hetzij dat het pandhuis de zaak aan de pandbelener teruggeeft, indien deze binnen de beleentermijn de geldsom volledig aan het pandhuis heeft terugbetaald en de pandbeleningsvergoeding volledig heeft voldaan, en dat het pandhuis eigenaar van de zaak wordt, indien volledige terugbetaling van de geldsom en volledige voldoening van de pandbeleningsvergoeding binnen de beleentermijn uitblijft.
(…)”
Op grond van artikel 7:131, aanhef en onder c, van het BW wordt in titel 2d van boek 7 van het BW verstaan onder
pandbeleningsvergoeding:alle beloningen en vergoedingen in welke vorm dan ook die het pandhuis in het kader van de overeenkomst van pandbelening in rekening brengt of ontvangt.
Op grond van artikel 7:134, tweede lid, aanhef en onder h worden in de overeenkomst van pandbelening op duidelijke en beknopte wijze vermeld de voorwaarden waaronder en de wijze waarop de beleentermijn kan worden verlengd.
Artikel 7:135 luidt als volgt:
“1. De beleentermijn bedraagt ten minste twee maanden.
2. Gedurende de beleentermijn en, in geval van verlenging, gedurende de verlengde beleentermijn, heeft de pandbelener te allen tijde recht op onverwijlde afgifte van de beleende zaak tegen terugbetaling van de ter beschikking gestelde geldsom en voldoening van de pandbeleningsvergoeding.”
Artikel 7:139 luidt als volgt:
“Indien de pandbelener niet binnen de beleentermijn de geldsom volledig terugbetaalt en de pandbeleningsvergoeding volledig voldoet, draagt het pandhuis het verlies dat hij ten opzichte van de in artikel 130 lid 1 bedoelde geldsom met pandbeleningsvergoeding lijdt.”
Artikel 7:140 bepaalt dat van deze titel niet ten nadele van de pandbelener kan worden afgeweken.