ECLI:NL:RBROT:2016:3785

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 mei 2016
Publicatiedatum
19 mei 2016
Zaaknummer
ROT 15/4627
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring bezwaar alcoholslotprogramma

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 24 mei 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR). De eiser had zijn rijbewijs ongeldig verklaard gekregen en was verplicht om deel te nemen aan een alcoholslotprogramma (ASP). Eiser had bezwaar gemaakt tegen de beslissing van het CBR, maar dit bezwaar werd door het CBR niet-ontvankelijk verklaard omdat het bezwaarschrift buiten de termijn was ingediend. Eiser stelde dat de termijnoverschrijding verschoonbaar was, omdat hij onjuiste informatie had ontvangen over de mogelijkheden om bezwaar te maken.

De rechtbank oordeelde dat het CBR de eiser voldoende had geïnformeerd over de mogelijkheid om bezwaar te maken. De rechtbank vond dat de mededeling in de bijlage bij het primaire besluit, waarin werd aangegeven dat bezwaar maken in bepaalde gevallen niet zinvol was, niet betekende dat er geen mogelijkheid was om bezwaar te maken. De rechtbank concludeerde dat de keuze om al dan niet bezwaar te maken bij de eiser lag en dat de overschrijding van de bezwaartermijn niet verschoonbaar was.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en bevestigde de beslissing van het CBR om het bezwaar niet-ontvankelijk te verklaren. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van een belemmering van de toegang tot de rechter en dat de door eiser aangevoerde strijd met artikel 6 van het EVRM niet aan de orde was. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee andere rechters, en werd openbaar uitgesproken op 24 mei 2016.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 3
zaaknummer: ROT 15/4627

uitspraak van de meervoudige kamer van 24 mei 2016 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser,

gemachtigde: mr. S.G.C. Bocxe,
en
de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen, verweerder,
gemachtigde: mr. J.J. Kwant.

Procesverloop

Bij besluit van 29 januari 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder het rijbewijs van eiser ongeldig verklaard en hem een alcoholslotprogramma (ASP) opgelegd.
Bij besluit van 19 juni 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 maart 2016. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. In het bestreden besluit stelt verweerder zich op het volgende standpunt. Het bezwaarschrift van 24 maart 2015 is buiten de termijn van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ingediend. Deze termijnoverschrijding is niet verschoonbaar. Het is de eigen verantwoordelijkheid van eiser om rechtsmiddelen in te stellen. Ten tijde van het nemen van het primaire besluit was geen sprake van het verstrekken van onjuiste informatie over de gevallen waarin het geen zin heeft om bezwaar te maken. Op grond van de jurisprudentie is verweerder niet gehouden om reeds in rechte onaantastbare besluiten tot oplegging van een ASP te heroverwegen. Verweerder is in hoger beroep gegaan tegen de door eiser aangehaalde uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 3 maart 2015 (ECLI:NL:RBAMS:2015:1509), waarin is geoordeeld dat de mededeling - dat het maken van bezwaar tegen het opleggen van een ASP in bepaalde gevallen geen zin heeft - gelet op de discussie in de rechtspraak (mogelijk) onjuist was en dat verweerder het risico heeft aanvaard dat een belanghebbende vertrouwt op die onjuiste informatie, welk risico voor rekening van verweerder komt.
2. In beroep voert eiser het volgende aan. Het overzicht met informatie over de bezwaarmogelijkheden maakt deel uit van de rechtsmiddelenclausule. Wanneer de informatie in de rechtsmiddelenclausule ontbreekt of onjuist is, is de termijnoverschrijding verschoonbaar. Ten onrechte heeft verweerder deze informatie gepresenteerd als vaststaande feiten. Bij eiser is het vertrouwen gewekt dat er in het geheel geen ruimte was om bezwaar te maken. Dit risico komt volgens de rechtbank Amsterdam voor rekening van verweerder. Gelet op de belastende aard van het opleggen van een ASP, is een indringende toetsing geboden. Het door verweerder opwerpen van onnodige drempels betekent een te vergaande inperking van de toegang tot de rechter, zodat verweerder in strijd heeft gehandeld met artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Eiser heeft eerst na de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 4 maart 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:622) kans gezien om bezwaar te maken. In redelijkheid kan niet worden geoordeeld dat hij in verzuim is geweest.
3. De rechtbank oordeelt als volgt.
3.1.
Bij de uitspraak van 2 december 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:3697) heeft de Afdeling beslist op het door verweerder tegen eerdergenoemde uitspraak van de rechtbank Amsterdam ingestelde hoger beroep. De Afdeling heeft in deze uitspraak in overweging 5.1 als volgt geoordeeld:
Zowel in het primaire besluit als in de bijlage daarbij is gewezen op de mogelijkheid bezwaar te maken tegen dat besluit. Het CBR ging er aldus van uit dat sprake was van een besluit waartegen bezwaar kon worden gemaakt. Die mogelijkheid werd niet teniet gedaan door de mededeling in de bijlage bij dat besluit dat het maken van bezwaar in bepaalde gevallen niet zinvol is. Deze mededeling moet niet anders worden begrepen dan dat het CBR daarmee de betrokkene de mogelijkheid geeft vooraf de slagingskans van zijn bezwaar beter in te schatten. De keuze om al dan niet rechtsmiddelen aan te wenden tegen een besluit ligt bij de belanghebbende, eventueel na het inwinnen van juridische bijstand. Dat de belanghebbende, naar gesteld, onder andere door de mededeling in de bijlage ervoor heeft gekozen geen bezwaar te maken, komt, anders dan de rechtbank heeft overwogen, voor zijn eigen risico. Gelet op het voorgaande, is de Afdeling van oordeel dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de overschrijding van de bezwaartermijn verschoonbaar is en het CBR het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard.
3.2.
Gelet op hetgeen onder 3.1 is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat tegen het primaire besluit de rechtsmiddelen van bezwaar en beroep open stonden en dat de keuze om daarvan al dan niet gebruik te maken nog immer bij eiser lag, zodat van een belemmering van de toegang tot de rechter geen sprake is. Dat met de bijlage het maken van bezwaar in de genoemde voorbeeldsituatie wellicht is ontmoedigd, maakt niet dat daarmee sprake is van een onnodige drempel als door eiser bedoeld. De door eiser gestelde strijd met artikel 6 van het EVRM doet zich dan ook niet voor.
3.3.
Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat er geen sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding als bedoeld in artikel 6:11 van de Awb. Verweerder heeft dus terecht het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep is ongegrond.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Hello, voorzitter, en mrs. R.H.L. Dallinga en C.F.J. de Jongh, in aanwezigheid van mr. J.V. Baan-de Vries, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 24 mei 2016.
griffier rechter
Afschrift aan partijen verzonden op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Raad van State.