Op 3 maart 2015 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiser uit Aalsmeer en het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR). De zaak betreft de ongeldigverklaring van het rijbewijs van de eiser en de oplegging van een alcoholslotprogramma door het CBR. Eiser had bezwaar gemaakt tegen het besluit van het CBR, maar dit bezwaar werd door het CBR niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding. Eiser stelde dat hij had vertrouwd op een mededeling in het primaire besluit waarin stond dat bezwaar maken geen zin had, omdat hij al gestraft werd door de strafrechter. Deze mededeling bleek echter (mogelijk) onjuist te zijn, zoals later bevestigd door een uitspraak van het Gerechtshof in Den Haag op 22 september 2014.
De rechtbank oordeelde dat eiser op de mededeling in het primaire besluit mocht vertrouwen en dat het CBR het risico had aanvaard dat eiser zich op deze mededeling baseerde. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser gegrond, vernietigde het bestreden besluit van het CBR en droeg het CBR op om binnen zes weken na de uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiser. Tevens werd het CBR opgedragen het betaalde griffierecht van € 165,- aan eiser te vergoeden. De rechtbank benadrukte dat de juistheid van mededelingen in besluiten voor risico van het CBR komen, vooral omdat er al eerdere uitspraken waren die twijfels over de juistheid van de mededeling opriepen.