ECLI:NL:RBAMS:2015:1509

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 maart 2015
Publicatiedatum
18 maart 2015
Zaaknummer
AWB 14/7123
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van besluit tot ongeldigverklaring rijbewijs en oplegging alcoholslotprogramma wegens onjuiste mededeling over bezwaar

Op 3 maart 2015 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiser uit Aalsmeer en het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR). De zaak betreft de ongeldigverklaring van het rijbewijs van de eiser en de oplegging van een alcoholslotprogramma door het CBR. Eiser had bezwaar gemaakt tegen het besluit van het CBR, maar dit bezwaar werd door het CBR niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding. Eiser stelde dat hij had vertrouwd op een mededeling in het primaire besluit waarin stond dat bezwaar maken geen zin had, omdat hij al gestraft werd door de strafrechter. Deze mededeling bleek echter (mogelijk) onjuist te zijn, zoals later bevestigd door een uitspraak van het Gerechtshof in Den Haag op 22 september 2014.

De rechtbank oordeelde dat eiser op de mededeling in het primaire besluit mocht vertrouwen en dat het CBR het risico had aanvaard dat eiser zich op deze mededeling baseerde. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser gegrond, vernietigde het bestreden besluit van het CBR en droeg het CBR op om binnen zes weken na de uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiser. Tevens werd het CBR opgedragen het betaalde griffierecht van € 165,- aan eiser te vergoeden. De rechtbank benadrukte dat de juistheid van mededelingen in besluiten voor risico van het CBR komen, vooral omdat er al eerdere uitspraken waren die twijfels over de juistheid van de mededeling opriepen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 14/7123

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van

3 maart 2015 in de zaak tussen

[naam], te Aalsmeer, eiser,

en
Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 29 juli 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder het rijbewijs van eiser ongeldig verklaard en tevens het alcoholslotprogramma opgelegd. Bij besluit van 15 oktober 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 maart 2015. Eiser is verschenen. Verweerder is, na afmelding per fax d.d. 3 maart 2015, niet verschenen.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan. De rechtbank heeft hierbij aan eiser medegedeeld dat partijen binnen zes weken na verzending van een afschrift van deze uitspraak hoger beroep kunnen instellen.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op binnen zes weken nadat deze uitspraak kracht van gewijsde heeft gekregen, een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 165,- aan eiser te vergoeden.

Overwegingen

1. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
2. Op pagina 4 van het primaire besluit heeft verweerder een aantal situaties omschreven waarin het uitdrukkelijk geen zin heeft om bezwaar te maken tegen het besluit. Eén van de vermelde situaties is: “Ik word al gestraft door de politie-/strafrechter”.
3. Op 22 september 2014 heeft het Gerechtshof in Den Haag uitspraak gedaan in een aantal zaken, waaruit kortgezegd volgt dat de voornoemde mededeling in het primaire besluit (mogelijk) onjuist is.
4. Aangezien eiser op de mededeling in het primaire besluit was afgegaan, had hij geen bezwaar ingesteld binnen de daarvoor geldende termijn. Na bekendwording met de uitspraak van het Gerechtshof heeft eiser echter alsnog bij brief van 7 oktober 2014 bezwaar gemaakt. Dit is vier weken na afloop van de bezwaartermijn en circa twee weken na de uitspraakdatum. Bovendien heeft eiser het bezwaar gemaakt zonder gemachtigde.
5. Eiser heeft beroep ingesteld tegen de beslissing van verweerder om het bezwaar niet-ontvankelijk te verklaren wegens overschrijding van de bezwaartermijn. Eiser stelt dat hij vertrouwde op de juistheid van de mededeling in het primaire besluit dat bezwaar maken geen zin heeft en dat hij spoedig na bekendwording van de uitspraak van het Gerechtshof alsnog bezwaar heeft maakt.
6. De rechtbank is, met eiser, van oordeel dat hij op deze mededeling mocht vertrouwen. Verweerder is niet verplicht om dergelijke mededelingen in een besluit op te nemen. Hoewel de rechtbank kan begrijpen waarom verweerder dergelijke mededelingen in besluiten opneemt, moeten burgers wel op de juistheid ervan kunnen vertrouwen. De juistheid van die mededelingen komen derhalve voor verweerders risico. Nu diverse rechtbanken in het land ten tijde van het primaire besluit al hadden geoordeeld zoals het Gerechtshof op 22 september 2014 deed, had verweerder reden om te twijfelen aan de juistheid van de onderhavige mededeling. Toch heeft verweerder de mededeling in het besluit opgenomen. Verweerder heeft daarmee het risico aanvaard dat eiser vertrouwde op deze mogelijk onjuiste mededeling. De rechtbank is van oordeel dat, nu dit risico zich daadwerkelijk heeft verwezenlijkt, verweerder daarom niet heeft mogen besluiten om de onderhavige overschrijding van de bezwaartermijn onverschoonbaar te achten.
7. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Aangezien verweerder tot op heden niet inhoudelijk op het bezwaar van eiser heeft beslist, dient verweerder een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken. De rechtbank merkt op dat deze termijn pas begint nadat de termijn om hoger beroep in te stellen ongebruikt is verstreken of, indien hoger beroep wordt ingesteld, nadat op het hoger beroep is beslist.
8. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
9. Er zijn geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Bode, rechter, in aanwezigheid van mr. J.E. van Bruggen, griffier, op 3 maart 2015.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van het proces-verbaal daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.