ECLI:NL:RBROT:2016:3207

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
29 maart 2016
Publicatiedatum
28 april 2016
Zaaknummer
491537
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervallenverklaring schriftelijke aanwijzing in jeugdzorgzaak met betrekking tot omgangsregeling

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam op 29 maart 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen ouders en de gecertificeerde instelling (GI) William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering over een schriftelijke aanwijzing betreffende de omgangsregeling van hun minderjarige kind. De ouders hadden verzocht om de schriftelijke aanwijzing, die op 24 december 2015 was vastgesteld, vervallen te verklaren. De kinderrechter oordeelde dat de aanwijzing een besluit is in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en dat de hoorplicht was geschonden. De ouders waren niet adequaat gehoord over de beperking van de omgangsregeling, wat de kinderrechter aanleiding gaf om de aanwijzing te vervallen te verklaren. De kinderrechter stelde echter ook een nieuwe omgangsregeling vast, waarbij de ouders een begeleid bezoek van hun kind eens in de drie weken voor de duur van een uur kregen. Dit besluit werd genomen in het belang van de minderjarige, die al geruime tijd in een pleeggezin verbleef. De kinderrechter benadrukte dat de opvoedvaardigheden van de ouders nog niet naar behoren waren beoordeeld, waardoor onbegeleide bezoeken nog niet mogelijk waren. De beschikking werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en de ouders kregen de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
zaakgegevens: C/10/491537 / JE RK 15-3936
datum uitspraak: 29 maart 2016

beschikking conflictbehandeling schriftelijke aanwijzing

in de zaak van

[Naam van de moeder] ,

hierna te noemen de moeder,
wonende te [woonplaats] en

[Naam van de vader] ,

hierna te noemen de vader,
wonende te [woonplaats]
betreffende

[Naam van de minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2015 te [geboorteplaats] ,

hierna te noemen [roepnaam] .
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:
de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
hierna te noemen de GI,
gevestigd te Amsterdam.

Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- het verzoekschrift met bijlagen van de ouders van 15 december 2015, ingekomen bij de griffie op 21 december 2015;
- de brief met bijlagen van de advocaat van de ouders, mr. M. Erkens, van 30 december 2015, ingekomen bij de griffie op 31 december 2015;
- het proces-verbaal van de zitting van 21 januari 2016.
Op 15 maart 2016 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld.
Gehoord zijn:
- de ouders, bijgestaan door hun advocaat mr. M. Erkens;
- drie vertegenwoordigers van de GI, de heer [naam] , mevrouw [naam] en mevrouw [naam] .

De feiten

Het ouderlijk gezag over [de minderjarige] wordt uitgeoefend door de ouders.
Bij beschikking van 4 juni 2015 is [de minderjarige] onder toezicht gesteld tot 4 juni 2016.
Bij beschikking van 1 december 2015 is de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg verlengd voor de duur van de ondertoezichtstelling.
De GI heeft op 24 december 2015 een aanwijzing vaststelling bezoekregeling gegeven betreffende de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] . Hierin is het volgende opgenomen:

“Besluit:

De William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering stelt de volgende omgangsregeling vast:
Er vindt een maandelijks bezoekmoment plaats van [de minderjarige] met haar beide ouders. Dit bezoekmoment zal onder begeleiding zijn van een jeugdzorgwerker van de WSG en in het bijzijn van één óf beide pleegouders en zal plaatsvinden in een van de bezoekkamers van JBRR, aan de Dynamostraat 16 in Rotterdam.
De data voor 2016 zijn:
  • 11 januari 2016 van 14.30 tot 15.30 uur.
  • 11 februari 2016 van 10.00 tot 11.00 uur.
  • 10 maart 2016 van 10.00 tot 11.00 uur.
  • 11 april 2016 van 10.00 tot 11.00 uur.
  • 11 mei 2016 van 10.00 tot 11.00 uur.”
Ter zitting van 21 januari 2016 is de behandeling van de zaak in afwachting van de intake bij Yulius aangehouden.

Het verzoek

De ouders hebben de kinderrechter verzocht, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
- de fictieve schriftelijke aanwijzing per direct te schorsen, zo nodig zonder mondelinge behandeling;
- het genomen besluit / de fictieve schriftelijke aanwijzing vervallen te verklaren;
- een omgangsregeling vast te stellen van 5 dagdelen per week onbegeleid of een andere omgangsregeling die ruimer is dan de nu gehanteerde omgangsregeling.

Het standpunt van verzoeker

Door en namens de ouders is ter zitting kenbaar gemaakt dat de ouders erkennen dat de opname bij Yulius voortijdig is afgerond omdat de opname voor de vader te zwaar was. De opname deed de vader teveel herinneren aan zijn verblijf in instellingen in zijn jeugd. De ouders betwisten echter dat er geen alternatieven meer voorhanden zijn om te onderzoeken of de ouders in staat zijn de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] op zich te nemen. De advocaat van de ouders heeft hierbij verwezen naar ECLI:NLGHLEE:2008:BG7989 en ECLI:NL:GHSHE:2015:1607. In deze uitspraken staat dat de GI gedurende de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing voortdurend de positie van de ouders dient te beoordelen en dat de maatregelen gericht dienen te zijn op een thuisplaatsing. De ouders zijn van mening dat hen nog een kans geboden dient te worden om op een andere manier te laten zien dat zij voor [de minderjarige] kunnen zorgen. Volgens de ouders is de aanwijzing onvoldoende gemotiveerd en dient deze derhalve vervallen verklaard te worden. Bovendien zijn de ouders niet gehoord over het voornemen tot het geven van de aanwijzing. De ouders zijn van mening dat er vanwege de huidige frequentie van de bezoekregeling onvoldoende een band met [de minderjarige] opgebouwd kan worden, wat niet in het belang van [de minderjarige] is. Zij willen dat de omgang uitgebreid wordt naar vijf dagdelen per week.

Het standpunt van de GI

De GI heeft ter zitting naar voren gebracht dat het intakegesprek van de ouders bij Yulius positief is verlopen. De ouders zijn gestart met de opname bij Yulius, maar hebben na vijf dagen aangegeven dat zij de opname niet langer aankonden. De GI is van mening dat een opname van de ouders met [de minderjarige] bij Yulius nog de enige mogelijkheid was om te onderzoeken of de ouders over voldoende pedagogische vaardigheden beschikken om de zorg voor [de minderjarige] te dragen. Nu de opname voortijdig is afgerond, is de GI van mening dat de huidige omgangsregeling dient te worden voortgezet in het belang van [de minderjarige] .

De beoordeling

Een schriftelijke aanwijzing is een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en dient overeenkomstig te worden voorbereid. Afdeling 4 van Titel 14 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) is opgenomen in de bijlage bij de Awb (onder A. Ministerie van Justitie, derde lid) waardoor bezwaar en beroep op grond van de Awb zijn uitgesloten (Kamerstukken II, vergaderjaar 2008-2009, 32 015, nr. 3, p. 28). Anders dan de raadsman van de ouders heeft betoogd, zijn op het geschil tussen de ouders en de GI hoofdstukken 6 en 8 van de Awb dus niet van toepassing en beoordeelt de kinderrechter de aanwijzing dus ook niet als bestuursrechter (zie ook HR 3 november 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA8104).
De ouders hebben bij verzoekschrift van 15 december 2015, ingekomen bij de rechtbank op 21 december 2015, verzocht de schriftelijke aanwijzing vervallen te verklaren, terwijl de GI pas bij brief van 24 december 2015 de aanwijzing heeft vastgesteld. De raadsman heeft betoogd dat het verzoekschrift niettemin met toepassing van artikel 6:10, eerste lid, van de Awb ontvankelijk dient te worden verklaard, nu feitelijk al uitvoering werd gegeven aan de aanwijzing en dus al duidelijk was wat de inhoud van de aanwijzing zou worden. Hoewel –zoals hiervoor reeds is vastgesteld – in deze zaak hoofdstuk 6 van de Awb niet van toepassing is, ziet de kinderrechter omwille van proceseconomische redenen toch aanleiding om de ouders ontvankelijk te verklaren in hun te vroeg ingediende verzoek om vervallenverklaring van de aanwijzing, nu de GI niet weersproken heeft dat al enige tijd feitelijk invulling werd gegeven aan de aanwijzing zoals die bij brief van 24 december 2015 is vastgesteld.
Naar aanleiding van de stelling van de ouders dat zij niet op behoorlijke wijze hun zienswijze hebben kunnen geven op het voornemen van de GI om de omgang verder te beperken overweegt de kinderrechter als volgt.
De ouders hebben niet weersproken dat de jeugdbeschermer hen heeft gebeld om van hen te vernemen wat zij van de verdere beperking van de omgang vonden. De ouders hebben ook niet weersproken dat zij toen niet met de jeugdbeschermer wensten te spreken en vervolgens het contact hebben verbroken. Hoewel de ouders dus de kans hebben gehad om hun zienswijze naar voren te brengen over de verdere beperking van de omgangsregeling, acht de kinderrechter de hoorplicht als bedoeld in artikel 4:8 van de Awb toch geschonden. Gelet op de voortdurende onenigheid tussen de ouders en de GI over de omgangsregeling, alsmede op het feit dat de GI wist dat de ouders zich laten bijstaan door een advocaat, had het op de weg van de GI gelegen om het voornemen tot een verdere beperking van de omgangsregeling op schrift te stellen en het voornemen in elk geval naar de advocaat van de ouders op te sturen. Dit had de ouders de tijd en ruimte gegeven om op gedegen wijze hun zienswijze voor te bereiden. Gegeven de hiervoor geschetste feiten en omstandigheden ziet de kinderrechter in de schending van de hoorplicht aanleiding om de schriftelijke aanwijzing vervallen te verklaren (vlg. Gerechtshof Amsterdam, 24 november 2015, ECLI:NL:GHAMS:2015:4942).
De stelling van de ouders dat de aanwijzing ondeugdelijk is gemotiveerd kan verder onbesproken blijven.
Het vorenstaande neemt niet weg dat de kinderrechter op grond van artikel 1:265f, tweede lid, van het BW een zodanige omgangsregeling kan vaststellen als hem in het belang van de minderjarige wenselijk voorkomt.
[de minderjarige] is kort na haar geboorte uit huis geplaatst, omdat bij haar gebroken ribben werden geconstateerd. Zij verblijft nu bijna een jaar in een pleeggezin. Bij beschikking van 1 december 2015 betreffende de verlenging van de uithuisplaatsing van [de minderjarige] , heeft de kinderrechter vastgesteld dat de ouders geweigerd hebben om deel te nemen aan een gezinsopname van Yulius en overwogen dat pas naar een terugplaatsing van [de minderjarige] kan worden toegewerkt als de ouders hun medewerking gaan verlenen aan de onderzoeken naar hun opvoedvaardigheden en zij deelnemen aan een ouder/kind-plaatsing in een instelling. De kinderrechter heeft geen reden om daar thans anders over te oordelen.
Op 21 januari 2016 is het verzoek om vervallenverklaring van de aanwijzing ter zitting behandeld. De ouders hebben toen gezegd alsnog hun medewerking te willen verlenen aan een gezinsopname bij Yulius waarop de kinderrechter heeft besloten de behandeling van het verzoek aan te houden in afwachting van de resultaten van die opname. Ter zitting van 15 maart 2016 is gebleken dat de ouders de gezinsopname voortijdig hebben afgebroken, omdat de opname teveel nare herinneringen en spanningen bij de vader opriep. Hoe vervelend dit ook voor de ouders is, is met de voortijdige beëindiging van de gezinsopname nog steeds onvoldoende zicht gekomen op hun opvoedvaardigheden. Gelet hierop, alsmede op het feit dat niet vast is komen te staan dat de ouders binnen een redelijke termijn alsnog aan een andere – wellicht voor de vader minder belastende – gezinsopname kunnen deelnemen, is de aanvaardbare termijn waarbinnen nog tot een terugplaatsing kan worden besloten in zicht gekomen.
Onder de hiervoor geschetste omstandigheden acht de kinderrechter het belang van [de minderjarige] om zich verder veilig te kunnen hechten zwaarder wegen dan de belangen van de ouders. Om die reden acht de kinderrechter een beperking van de omgang noodzakelijk. De kinderrechter zal de omgang vaststellen op een begeleid bezoek eens in de drie weken voor de duur van een uur. De exacte datums en plekken van het bezoek dienen nader, na raadpleging van de ouders, door de GI te worden vastgesteld. Naar het oordeel van de kinderrechter wordt met deze omgangsregeling het meest recht gedaan aan zowel de belangen van [de minderjarige] als die van de ouders. Nu de opvoedvaardigheden van de ouders nog steeds niet naar behoren zijn beoordeeld, acht de kinderrechter het nog te vroeg voor onbegeleide bezoeken.

De beslissing

De kinderrechter:
verklaart vervallen de aanwijzing van de GI van 24 december 2015;
stelt vast dat de ouders een keer per drie weken een begeleid bezoek hebben aan [de minderjarige] voor de duur van een uur;
verklaart deze beschikking uitvoer bij voorraad;
wijst het anders of overig verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. J. de Gans, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. M.M. Schalk als griffier en in het openbaar uitgesproken op 29 maart 2016.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Den Haag.