6.3Ten derde is van belang dat eiser stelt dat hij meerdere keren langs is geweest, maar dat hij werd weggestuurd met de mededeling dat hij via Digi-D een aanvraag moest doen. Hij had geen ID-bewijs en kon dat dus niet. Hoewel verweerder terecht opmerkt dat deze gestelde meldingen weinig geconcretiseerd zijn en dat de bewijslast bij eiser ligt, betrekt de rechtbank in zijn overweging dat het hem ambtshalve bekend is dat aanvragers om bijstand wel bij verweerder worden weggestuurd als zij zich niet digitaal melden (zie ook de uitspraak van deze rechtbank van 14 april 2016, ECLI:NL:RBROT:2016:2734) en eiser ter zitting concreter was over met wie hij heeft gesproken toen hij bij verweerder langsging. Dat een aanvraag ook op papier kan worden ingediend, zoals verweerder ter zitting aangaf, blijkt in de praktijk niet altijd het geval. 7. Op grond van hetgeen onder 6.1 tot en met 6.3 is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat de bijstand met ingang van een eerdere datum toegekend had moeten worden. Het bestreden besluit kan niet in stand blijven. Het dient te worden vernietigd wegens strijd met artikel 44 van de Pw. Het beroep is gegrond.
8. De rechtbank zal, met het oog op de definitieve beslechting van het geschil, zelf in de zaak te voorzien, in die zin dat aan eiser met ingang van 24 juli 2014 bijstand op grond van de Wwb wordt toegekend naar de voor hem toepasselijke norm. De rechtbank overweegt daarbij dat 24 juli 2014 de datum waarop eiser bij verweerder een gesprek had,
uit de aantekeningen van het gesprek kan worden begrepen dat eiser toen een uitkering heeft aangevraagd en de brief van 21 juli 2014 weliswaar wordt genoemd, maar niet beschikbaar is, zodat onbekend is of deze brief een aanvraag behelst.
9. Hetgeen eiser overigens heeft aangevoerd, behoeft geen bespreking meer.
10. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
11. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1984,00 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift en 1 punt voor het bijwonen van de hoorzitting, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 496,00 en wegingsfactor 1).
Beslissing
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat met ingang van 24 juli 2014 bijstand aan eiser wordt toegekend naar de voor hem toepasselijke norm;
- bepaalt dat deze uitspraak de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- bepaalt dat verweerder aan eiser het betaalde griffierecht van € 45,00 vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 1984,00, en bepaalt dat, nu aan eiser een toevoeging is verleend, deze kosten rechtstreeks aan de rechtsbijstandverlener worden betaald.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.A. Schreuder, rechter, in aanwezigheid van mr. J. M. Miltenburg, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 april 2016.
Afschrift verzonden aan partijen op: