In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 14 april 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam over de ingangsdatum van bijstand. Eiser had eerder een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontvangen, maar na beëindiging daarvan heeft hij bijstand aangevraagd op basis van de Wet werk en bijstand (Wwb). De aanvraag werd afgewezen, maar na bezwaar werd de aanvraag alsnog gegrond verklaard en bijstand toegekend vanaf 29 juli 2014. Eiser was het echter niet eens met deze ingangsdatum en stelde dat hij zich al eerder had gemeld voor bijstand op 4 juli 2014, de datum waarop hij zijn bedrijf had uitgeschreven bij de Kamer van Koophandel.
De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser zich inderdaad had gemeld voor bijstand, maar dat deze melding niet was geregistreerd door verweerder. Verweerder hanteerde de werkwijze dat alleen de datum van de digitale aanvraag als meldingsdatum werd geaccepteerd, wat in strijd was met artikel 44 van de Wwb. De rechtbank oordeelde dat de gevolgen van deze onjuiste werkwijze voor rekening van verweerder kwamen. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser gegrond en vernietigde het bestreden besluit, waarbij de ingangsdatum van de bijstand werd vastgesteld op 4 juli 2014, met een toeslag van 20%.
Daarnaast werd verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiser. De uitspraak benadrukt het belang van correcte registratie van meldingen en aanvragen in het kader van de Wwb en de rechten van aanvragers van bijstand.