ECLI:NL:RBROT:2015:2026
Rechtbank Rotterdam
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Toelating tot maatschappelijke opvang op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 25 maart 2015 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening van een verzoeker die was geweigerd voor toelating tot de maatschappelijke opvang op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). De verzoeker had zich op 19 januari 2015 gemeld voor maatschappelijke opvang, maar het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam had hem geweigerd, omdat hij volgens hen niet voldeed aan de voorwaarden voor toelating. De voorzieningenrechter oordeelde dat de weigering niet voldoende was gemotiveerd en dat er geen onderzoek was gedaan naar de zelfredzaamheid van de verzoeker. De voorzieningenrechter stelde vast dat de juridische status van het Indicatieprotocol onduidelijk was en dat de criteria voor toelating tot de maatschappelijke opvang niet inzichtelijk waren gemaakt door verweerder. Hierdoor kon het bestreden besluit niet in stand blijven.
De voorzieningenrechter heeft vervolgens besloten dat de verzoeker, gezien zijn zorgwekkende situatie, tot en met zes weken na de beslissing op zijn bezwaar moest worden toegelaten tot de maatschappelijke opvang. Daarnaast werd het verzoek om een voorlopige voorziening voor verstrekking van bijstand op grond van de Participatiewet afgewezen, omdat er geen connexiteit was met de aanvragen die nog niet waren behandeld. De voorzieningenrechter heeft ook bepaald dat verweerder het griffierecht van € 45,00 moest vergoeden en dat de proceskosten tot een bedrag van € 980,00 aan de verzoeker moesten worden betaald.
Deze uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige belangenafweging en de noodzaak voor een duidelijke motivering bij besluiten die de toegang tot maatschappelijke voorzieningen beïnvloeden.