ECLI:NL:CRVB:2013:2757
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Bijstandsverlening met terugwerkende kracht en zorgvuldigheid van het bestuursorgaan
In deze zaak, behandeld door de Centrale Raad van Beroep op 10 december 2013, gaat het om de ingangsdatum van bijstandsverlening op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Appellanten, die sinds 23 augustus 2001 bijstand ontvingen, hebben een aanvraag ingediend voor bijstand met terugwerkende kracht naar 1 september 2011. Het college van burgemeester en wethouders van 's-Gravenhage had de bijstand beëindigd op 1 januari 2011, omdat appellanten als zelfstandigen voldoende inkomsten zouden hebben. Na een aanvraag voor verlenging van de bijstandsuitkering, die niet werd goedgekeurd, hebben appellanten zich op 13 oktober 2011 digitaal gemeld bij het UWV Werkbedrijf voor een nieuwe aanvraag om bijstand.
De Raad oordeelt dat het college niet de vereiste zorgvuldigheid heeft betracht door appellanten niet te wijzen op de noodzaak van een onmiddellijke melding bij het werkbedrijf. De Raad stelt vast dat appellanten niet adequaat zijn geïnformeerd over hun recht op bijstand en de procedure om deze aan te vragen. De Raad concludeert dat er bijzondere omstandigheden zijn die bijstandsverlening met terugwerkende kracht rechtvaardigen. De rechtbank had dit niet onderkend, waardoor de aangevallen uitspraak vernietigd wordt. De Raad verklaart het beroep gegrond en herroept het besluit van het college, waarbij de ingangsdatum van de bijstand wordt vastgesteld op 1 september 2011.
Daarnaast wordt het college veroordeeld in de kosten van appellanten, die zijn begroot op € 2.832,-, en moet het college het griffierecht van € 156,- vergoeden. Deze uitspraak benadrukt de verplichting van bestuursorganen om zorgvuldigheid in acht te nemen bij de behandeling van aanvragen om bijstand.