In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 25 maart 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een alleenstaande uit Schiedam, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Schiedam. Eiseres had beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder, waarbij haar bezwaar tegen een eerder besluit tot oplegging van een bestuurlijke boete ongegrond was verklaard. De boete was opgelegd omdat verweerder meende dat eiseres de inlichtingenplicht had geschonden door opgevraagde gegevens niet te verstrekken, wat zou hebben geleid tot een te hoge uitkering.
De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder niet heeft voldaan aan de op hem rustende bewijslast dat eiseres daadwerkelijk de inlichtingenplicht heeft geschonden. De rechtbank oordeelde dat de door eiseres overgelegde verklaringen niet deugdelijk en verifieerbaar waren, maar dat verweerder onvoldoende bewijs had geleverd om de boete te rechtvaardigen. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en het primaire besluit herroepen, waardoor de boete niet kon worden opgelegd. Tevens heeft de rechtbank bepaald dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht moet vergoeden en dat verweerder in de proceskosten moet worden veroordeeld.
De uitspraak benadrukt de belangrijke waarborgen die voortvloeien uit het recht op een eerlijk proces, waarbij de bewijslast bij het bestuursorgaan ligt. De rechtbank heeft ook verwezen naar relevante rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep en de Raad van State, die de noodzaak van een zorgvuldige bewijsvoering bij het opleggen van bestuurlijke boetes onderstreepten.