ECLI:NL:RBROT:2016:2025

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 maart 2016
Publicatiedatum
18 maart 2016
Zaaknummer
ROT 15/6696
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de geldigheid van een machtiging in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de meervoudige kamer van de rechtbank Rotterdam op 21 maart 2016 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure. De zaak betreft de vraag of de door de gemachtigde van eiser overgelegde machtiging voldoet aan de wettelijke vereisten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de machtiging, die op 18 maart 2015 is ondertekend, voldoende specifiek is om de bevoegdheid van de gemachtigde te bepalen. De rechtbank heeft daarbij gekeken naar de datum van de machtiging, het primaire besluit en het moment van indienen van het bezwaarschrift. De rechtbank concludeert dat de gemachtigde bevoegd was om namens eiser bezwaar te maken en beroep in te stellen tegen de WOZ-beschikking voor het jaar 2015.

Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat verweerder ten onrechte geen proceskostenvergoeding heeft toegekend voor het door eiser ingebrachte taxatierapport en de registratiekosten. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd voor zover het de vergoeding van de proceskosten betreft. De rechtbank heeft zelf in de zaak voorzien en de proceskosten vastgesteld op € 368,50, en het door eiser betaalde griffierecht van € 45,- vergoed. Tevens is verweerder veroordeeld in de proceskosten in beroep tot een bedrag van € 744,-.

De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Den Haag.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 2
zaaknummer: ROT 15/6696

uitspraak van de meervoudige kamer van 21 maart 2016 in de zaak tussen

[eiser]

gemachtigde: [e],
en

de heffingsambtenaar van de gemeente [d], verweerder,

Procesverloop

Bij beschikking van 28 februari 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder de waarde op
1 januari 2014 van de onroerende zaak [a] voor het kalenderjaar 2015 vastgesteld op [b]
Bij besluit van 30 oktober 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder eisers bezwaar van 23 maart 2015 tegen het primaire besluit gegrond verklaard en de WOZ-waarde nader vastgesteld op [c].
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft op 27 november 2015 het beroep bij uitspraak als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 7 maart 2016 heeft de rechtbank het verzet tegen de uitspraak van 27 november 2015 gegrond verklaard en de zaak verwezen naar de meervoudige kamer.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 maart 2016. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder is niet verschenen.

Overwegingen

1.1
De rechtbank dient allereerst de vraag te beantwoorden of de door de gemachtigde van eiser overgelegde machtiging voldoet aan de vereisten die aan een dergelijke machtiging gesteld moeten worden. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend en overweegt daartoe het volgende.
1.2
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft in haar uitspraak van 24 november 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:4665) overwogen dat artikel 8:24 van de Awb noch enige andere rechtsregel in de weg staat aan het verlenen van een in algemene bewoordingen geformuleerde machtiging tot het voeren van procedures en het in verband daarmee verrichten van alle noodzakelijk geachte handelingen. Een machtiging dient wel voldoende specifiek te zijn om de grenzen van de bevoegdheid tot vertegenwoordiging te kunnen bepalen.
Voorts heeft de Hoge Raad in zijn arrest van 11 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:840, geoordeeld dat indien uit de tekst van de overgelegde machtiging de bevoegdheid van de gemachtigde blijkt om in de betreffende zaak namens belanghebbende beroep in te stellen, alleen een nieuwe schriftelijke machtiging mag worden verlangd indien de stukken van het geding aanwijzingen bevatten dat zich tussen het verlenen van die machtiging en het instellen van dat beroep een omstandigheid als bedoeld in artikel 3:72 BW heeft voorgedaan waardoor de vertegenwoordigingsbevoegdheid van de gemachtigde zou zijn geëindigd.
1.3
De gemachtigde van eiser heeft bij zijn beroep een door eiser ondertekende machtiging gedateerd 18 maart 2015 overgelegd met de volgende tekst:
“Machtiging lokale heffingen particulier
De ondertekende [eiser]
verleent hierbij volmacht aan:
(…) [f], (…), dhr. [e] (.. ) van [g] (…)
Om hem/haar zowel in als buiten rechte te vertegenwoordigen in alle aangelegenheden aangaande de aanslag lokale belastingen alsmede de daarop vermelde WOZ beschikking(en) en het indienen van een verzoek voor het afgeven van het afgeven van een nieuw/mede belanghebbende beschikking(en). Deze volmacht houdt onder andere het in ontvangst nemen van besluiten, al dan niet op grond van een bezwaarschrift genomen, daartegen bezwaar, (hoger) beroep, verzet of cassatie in te dienen. Tevens kan op basis van deze volmacht een hoorzitting worden bijgewoond en daarin namens volmachtgever het woord worden gevoerd, een aanhangig bezwaar, (hoger) beroep of cassatie worden ingetrokken, het bestuursorgaan worden aangemaand middels een dwangsomverzoek, een “Wet Openbaarheid van Bestuur” verzoek worden ingediend, bestuursorganen worden verzocht om een besluit te nemen tot het vergoeden van door volmachtgever geleden schade en om al datgene te doen of te laten wat de gevolmachtigde in het belang van de volmachtgever gewenst, nuttig of noodzakelijk acht en de volmachtgever zelf tegenwoordig zijnde, zou kunnen, mogen of moeten doen.
Daarnaast machtigt volmachtgever gevolmachtigde om de vergoeding voor de geleden processchade, de proceskostenvergoeding, de verbeurde dwangsommen en/of het griffierecht voor hem/haar op rekening van gevolmachtigde te ontvangen.”
1.4
De rechtbank is van oordeel dat uit deze machtiging, bezien in samenhang met de datum waarop deze is verstrekt, de datum waarop het primaire besluit is genomen en de datum waarop het bezwaarschrift is ingediend, voldoende volgt dat de gemachtigde in de onderhavige zaak bevoegd was tot het maken van bezwaar en het instellen van beroep tegen de WOZ-beschikking voor het jaar 2015. De rechtbank heeft geen aanleiding om eraan te twijfelen of die bevoegdheid ten tijde van het instellen van beroep nog bestond, zodat van de gemachtigde van eiser niet kon worden verlangd een nieuwe schriftelijke machtiging te overleggen die na het doen van de uitspraak op bezwaar door eiser is verstrekt.
De rechtbank zal het beroep dan ook inhoudelijk beoordelen.
2. Niet in geschil is dat verweerder ten onrechte geen proceskostenvergoeding heeft toegekend voor het door eiser in bezwaar ingebrachte taxatierapport tot een bedrag van € 121,- en de registratiekosten van € 3,50. De beroepsgrond slaagt.
3. Gelet hierop is het beroep gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit wegens strijd met artikel 7:15, tweede lid, van de Awb voor zover het de vergoeding van de proceskosten in bezwaar betreft. De rechtbank ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien, in die zin dat verweerder aan eiser € 368,50 (in plaats van de toegekende € 244,-) aan proceskosten in bezwaar vergoedt.
3.1
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
3.2
De rechtbank veroordeelt verweerder in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (het Besluit) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 744,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 0,5 punt voor het indienen van een verzetschrift, 0,5 punt voor het verschijnen ter verzetzitting en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 496,- en wegingsfactor 0,5).
3.3
Voor zover de gemachtigde van eiser ter zitting heeft aangevoerd dat de Staat der Nederlanden in plaats van verweerder (een deel van) de proceskosten zou dienen te vergoeden merkt de rechtbank op dat de Awb noch het Besluit in die mogelijkheid voorziet.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond,
- vernietigt het bestreden besluit voor zover het de vergoeding van de in bezwaar gemaakte proceskosten betreft,
- stelt de in bezwaar gemaakte proceskosten vast op € 368,50 en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het bestreden besluit,
- bepaalt dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht van € 45,- vergoedt,
- veroordeelt verweerder in de proceskosten in beroep tot een bedrag van € 744,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C. Woudstra, voorzitter, en mr. B. van Velzen en mr. D. Brugman, leden, in aanwezigheid van J.S. Kortland, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 maart 2016.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Den Haag.