ECLI:NL:RBROT:2016:2025
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de geldigheid van een machtiging in bestuursrechtelijke procedure
In deze zaak heeft de meervoudige kamer van de rechtbank Rotterdam op 21 maart 2016 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure. De zaak betreft de vraag of de door de gemachtigde van eiser overgelegde machtiging voldoet aan de wettelijke vereisten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de machtiging, die op 18 maart 2015 is ondertekend, voldoende specifiek is om de bevoegdheid van de gemachtigde te bepalen. De rechtbank heeft daarbij gekeken naar de datum van de machtiging, het primaire besluit en het moment van indienen van het bezwaarschrift. De rechtbank concludeert dat de gemachtigde bevoegd was om namens eiser bezwaar te maken en beroep in te stellen tegen de WOZ-beschikking voor het jaar 2015.
Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat verweerder ten onrechte geen proceskostenvergoeding heeft toegekend voor het door eiser ingebrachte taxatierapport en de registratiekosten. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd voor zover het de vergoeding van de proceskosten betreft. De rechtbank heeft zelf in de zaak voorzien en de proceskosten vastgesteld op € 368,50, en het door eiser betaalde griffierecht van € 45,- vergoed. Tevens is verweerder veroordeeld in de proceskosten in beroep tot een bedrag van € 744,-.
De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Den Haag.