1.2.Bij besluit van 4 oktober 2013 is aan eiseres vanaf 23 april 2013 een uitkering op grond van de Wwb toegekend. Naar aanleiding van een melding dat eiseres zwart zou werken in een schoonheidssalon, heeft verweerder onderzoek laten instellen naar de financiële situatie van eiseres, waarvan de bevindingen zijn neergelegd in een rapportage van 8 april 2014.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder op basis van de rapportage van 8 april 2014 vastgesteld dat eiseres in strijd met de op haar rustende inlichtingenverplichting niet heeft gemeld dat zij tot 1 juli 2013 als zelfstandige heeft gewerkt en in de periode van 1 maart 2013 tot en met eind maart 2014 stortingen op de eigen rekening (NL84ABNA0544102894) en de zakelijke rekening (NL81ABNA0453873839) niet heeft gemeld. Ten aanzien van de boete heeft verweerder op grond van het advies van de Algemene Bezwaarschriftencommissie van 28 oktober 2014 vastgesteld dat sprake is van normale verwijtbaarheid en de boete nader vastgesteld (50%). Volgens verweerder zijn er geen dringende redenen om af te zien van het opleggen van een boete dan wel bijzondere omstandigheden om de boete verder te matigen.
3. Eiseres betoogt dat zij haar inlichtingenplicht niet heeft geschonden en geen inkomsten heeft verworven. Zij was in de veronderstelling dat zij, naar aanleiding van haar aanvraag om bijstand van 23 april 2013, bijstand ontving vanaf 1 juli 2013. Daarnaast had verweerder de uitkering niet vanwege de stortingen mogen intrekken, omdat het verschuivingen van geld betreft, waarvoor de inlichtingenplicht niet geldt. De bedragen die gestort werden op de bankrekeningen boekte eiseres over van haar creditcards om de vaste lasten te betalen. Tevens hielpen vrienden en familieleden eiseres met leningen. Indien eiseres financiële ruimte had, boekte zij de bedragen terug op de creditcards of betaalde zij geleende bedragen terug. Eerst per januari 2014 ontving eiseres van de Belastingdienst toeslagen. Voor januari 2014 werden de toeslagen ingehouden wegens openstaande vorderingen. Eiseres stelt zich op het standpunt dat het teruggevorderde bedrag niet goed is berekend, omdat de bedragen die zijn overgeboekt van de creditcards naar de betaalrekening en andersom hierop in mindering dienen te worden gebracht. Verweerder had alvorens tot intrekking en terugvordering over te gaan, een belangenafweging moeten maken. Omdat geen sprake is van “opzet” of “grove schuld” had verweerder verder moeten afzien van het opleggen van een boete en kunnen volstaan met het opleggen van een waarschuwing.
4. Met ingang van 1 januari 2015 is de Wwb gewijzigd en vernoemd tot Participatiewet. Uit het daarbij gegeven overgangsrecht volgt dat dit geding wordt beoordeeld naar het voor die datum geldende recht, dus de Wwb.
Intrekking en terugvordering
5. Op grond van artikel 17, eerste lid, van de Wwb, voor zover hier van belang, doet de belanghebbende aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand.
Op grond van artikel 54, derde lid, aanhef en onder a, van de Wwb, zoals deze bepaling luidde tot 1 juli 2013 en voor zover van belang, kan verweerder een besluit tot toekenning van bijstand herzien of intrekken indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand. Vanaf 1 juli 2013 is verweerder in een dergelijk geval, behoudens dringende redenen, op grond van artikel 54, derde lid, van de Wwb, verplicht om tot herziening of intrekking over te gaan.
Op grond van artikel 58, eerste lid, van de Wwb, zoals deze bepaling luidt sinds 1 januari 2013 en voor zover hier van belang, vordert verweerder de kosten van bijstand terug voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid.
Op grond van artikel 58, achtste lid, van de Wwb, zoals deze bepaling sinds 1 januari 2013 luidt, kan, indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn, het college besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.