4.6.[eiser 2] is sinds 21 september 2007 CEO van [onderneming 1] en zelfstandig bevoegd om [eiser 1] te vertegenwoordigen. [eiser 2] en [eiser 3] hebben samen met [a] het initiatief genomen om gelden aan te trekken van niet-professionele marktpartijen, om vervolgens deze gelden voor risico van [eiser 1] uit te lenen aan [onderneming 4] .
De overeenkomsten waarin de lening van [eiser 1] aan [onderneming 4] zijn vastgelegd zijn door [eiser 2] ondertekend. Ook de feitelijke overboeking van de gelden naar [onderneming 4] werd door [eiser 2] (gezamenlijk met [a] ) geregeld.
[eiser 3] is sinds 1 augustus 2010 bestuurder van [onderneming 1] en was samen met [a] gezamenlijk bevoegd om [eiser 1] te vertegenwoordigen. Samen waren zij verantwoordelijk voor de dagelijkse gang van zaken binnen [eiser 1] in Nederland. [eiser 3] heeft erkend dat alle stukken met betrekking tot de investeringsstructuur aan haar als bestuurder zijn voorgelegd en dat zij daarmee heeft ingestemd. [eiser 3] was verantwoordelijk voor de website van [eiser 1] waarop de prospectussen en overige informatie met betrekking tot de emissies werd geplaatst.
De rechtbank is met DNB van oordeel dat aan de drie in 4.3 vermelde criteria is voldaan en dat [eiser 2] en [eiser 3] derhalve als feitelijk leidinggevenden aan de overtreding kunnen worden aangemerkt. Anders dan [eiser 2] en [eiser 3] hebben aangevoerd, is de rechtbank van oordeel dat DNB zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat ten aanzien van ieder van hen voldaan is aan het beschikkingscriterium. Het gaat om een relatief kleine onderneming, die naast de bestuurders geen werknemers in dienst had. Vaststaat dat de activiteiten die thans voorliggen, de kern vormen van de onderneming van [eiser 1] , die gezamenlijk door hun werd bestuurd. Ieder voor zich, zo blijkt uit de door DNB vastgestelde feiten en hetgeen hiervoor is weergegeven, had een eigen, actieve inbreng in de ontwikkeling en uitvoering van de activiteiten, terwijl zij elkaar daarover informeerden en gezamenlijk besloten. Gelet daarop kunnen [eiser 2] en [eiser 3] niet staande houden dat de bestaande taakverdeling tussen hen en [a] in de weg staat aan het oordeel dat ieder van hen feitelijk leiding heeft gegeven aan de overtreding van het bankverbod. Dat [eiser 2] in Thailand woont en mede vanwege het tijdsverschil zich niet bezig hield met de dagelijkse gang van zaken in Nederland, doet daar niet aan af.
[eiser 2] en [eiser 3] hebben niet aannemelijk gemaakt dat zij de maximaal te vergen zorg in acht hebben genomen om te voorkomen dat zij feitelijk leiding zouden geven aan de overtreding van het bankverbod. Het feit dat juridische specialisten zijn geraadpleegd bij de structurering van de activiteiten en het opstellen van diverse daarvoor benodigde documenten, maakt niet dat hen ter zake in het geheel geen verwijt treft. Dit klemt temeer nu niet is gebleken dat zij aan één van deze adviseurs de vraag hebben voorgelegd of de gehele financieringsconstructie ten behoeve van de ontwikkeling van vastgoed in Thailand voldeed aan de toepasselijke wetgeving hier te lande, en meer in het bijzonder of die op grond van de Wft zonder meer was toegelaten.
5. De slotsom is dat DNB terecht heeft geconcludeerd dat in de periode van 16 juni 2011 tot 16 februari 2013 sprake was van overtreding door [eiser 1] van artikel 2:11, eerste lid, van de Wft en dat [eiser 2] en [eiser 3] daaraan feitelijk leiding hebben gegeven, zodat zij op grond van artikel 1:81, tweede lid, van de Wft bevoegd was aan eisers een bestuurlijke boete op te leggen.
6. Het subsidiaire betoog dat de overtreding eisers niet kan worden verweten, omdat zij zich gedurende het gehele proces van de onderscheiden emissies hebben laten bijstaan door specialisten vanuit diverse disciplines, faalt.
Op eisers rust een eigen verantwoordelijkheid om zich aan de wet te houden. Door kennis te nemen van de tekst van artikel 2:11 van de Wft en de daarbij behorende toelichting hebben zij zich een beeld kunnen vormen van het toepassingsbereik van deze bepaling. Naar het oordeel van de rechtbank heeft DNB zich terecht op het standpunt gesteld dat uit de overgelegde stukken niet blijkt dat specifiek advies over overtreding van (artikel 2:11 van) de Wft is ingewonnen. Dit is ter zitting ook door eisers erkend. In beroep is slechts verwezen naar opdrachtbevestigingen en niet is gebleken dat advies is gevraagd aan kantoren die gespecialiseerd zijn in financieringsinstructies.
7. Eisers betogen dat het boetebedrag (verder) dient te worden gematigd.