ECLI:NL:HR:2014:24

Hoge Raad

Datum uitspraak
7 januari 2014
Publicatiedatum
7 januari 2014
Zaaknummer
12/00624
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie in strafzaak betreffende milieuwetgeving en opzet

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van de verdachte tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, dat op 10 juni 2011 uitspraak deed in een strafzaak. De verdachte, geboren in 1939, was aangeklaagd voor het opzettelijk in strijd handelen met vergunningsvoorschriften van de Wet milieubeheer. De Hoge Raad heeft op 7 januari 2014 uitspraak gedaan in deze cassatiezaak, onder zaaknummer 12/00624. De Advocaat-Generaal A.E. Harteveld had geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest voor zover het de beslissingen over het onder 8 tenlastegelegde feit en de strafoplegging betreft, en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Amsterdam. De Hoge Raad oordeelde dat de middelen van de verdachte niet tot cassatie konden leiden, met uitzondering van het derde middel dat betrekking had op de motivering van het bewezenverklaarde feit van medeplegen en opzet. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak, maar alleen wat betreft de beslissingen over het onder 8 tenlastegelegde feit en de strafoplegging. De zaak werd verwezen naar het Gerechtshof Den Haag voor herbehandeling.

De verdachte was beschuldigd van het opzettelijk niet naleven van vergunningsvoorschriften, waaronder het niet ordelijk houden van de inrichting en het niet bijhouden van een milieulogboek. De Hoge Raad oordeelde dat de bewezenverklaring van het opzet en medeplegen niet voldoende was gemotiveerd, waardoor de zaak opnieuw moest worden beoordeeld door het Gerechtshof. De uitspraak van de Hoge Raad benadrukt het belang van een zorgvuldige bewijsvoering in strafzaken, vooral als het gaat om opzet en medeplegen.

Uitspraak

7 januari 2014
Strafkamer
nr. 12/00624 E
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, Economische Kamer, van 10 juni 2011, nummer 23/004236-10, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1939.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J.S. Nan, advocaat te Dordrecht, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest voor zover het de beslissingen ten aanzien van het onder 8 tenlastegelegde en de strafoplegging betreft, tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Amsterdam, dan wel verwijzing naar een ander hof, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De raadsman heeft daarop schriftelijk gereageerd.

2.Beoordeling van het eerste en het tweede middel

De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3.Beoordeling van het derde middel

3.1.
Het middel klaagt over de motivering van het onder 8 bewezenverklaarde feit, in het bijzonder over het bewezenverklaarde medeplegen en opzet.
3.2.
Ten laste van de verdachte is onder 8 bewezenverklaard dat:
"hij, tezamen en in vereniging met een ander, op 16 januari 2006 op een perceel gelegen aan de [a-straat 1] te Katwoude, een inrichting als bedoeld in artikel 1.1 lid 1 van de Wet milieubeheer, behorende tot categorie 8.1.a en 9.1.d en 13.1.a en 15 en 18 genoemd in bijlage I van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer, in werking had krachtens een door Burgemeester & Wethouders bij besluit van 9 augustus 2000 verleende vergunning, en daarbij opzettelijk gedragingen heeft verricht in strijd met voorschriften verbonden aan die vergunning, immers:
- heeft hij in strijd met voorschrift A3 de inrichting niet ordelijk en in goede staat van onderhoud gehouden door op verschillende plaatsen binnen de inrichting afvalstoffen zoals autobanden en een kapotte badkuip en zaagsel en polistyreen en land-bouwplastics op de bodem te brengen
en
- heeft hij in strijd met voorschrift A4 het wrak van een aanhangwagen en een in verval geraakte kar niet uit de inrichting verwijderd
en
- heeft hij in strijd met voorschrift A11 in het milieulogboek geen overzicht bijgehouden van controles aan installatie(onderdelen) en geen overzicht bijgehouden van het jaarlijkse energieverbruik, immers waren in het milieulogboek geen overzicht/gegevens van het aardgasverbruik van het afgelopen kalenderjaar aanwezig en waren in het milieulogboek geen gegevens aanwezig van onderhoud van verwarmingstoestellen (CV-installatie, CV-ketel) en geiser en konden in strijd met voorschrift F2 afvalstoffen (gebroken beton en stenen en vlechtijzer en landbouwplastics en hout) in de bodem terechtkomen."
3.3.1.
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
"15. Een geschrift, zijnde een kopie van een proces-verbaal met mutatienummer PL1100/06-004274, in de wettelijke vorm opgemaakt op 6 maart 2006 door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2] (p. 6.1 t/m 6.4). Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als verklaring van de verbalisanten:
Op 16 januari 2006 bevonden wij, verbalisanten, ons op het adres [a-straat 1] te Katwoude, gemeente Waterland. Op genoemd adres is een inrichting gevestigd, te weten: een veehouderij, kaasmakerij, klompenmakerij, een bedrijf voor reparatie van machines en gebouwen, en een horecagelegenheid. Het betreft derhalve een inrichting als bedoeld in artikel 1, lid 1, van de Wet milieubeheer en de categorieën 8.1.a, 9.1.d, 13.1.a, 15 en 18.1 van de bijlage I, behorende bij het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer. Voor deze inrichting is na een aanvraag daartoe van [verdachte] (het hof begrijpt: [verdachte]) op 9 augustus 2000 door het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Waterland een milieuvergunning afgegeven.
Tijdens de milieucontrole zagen wij dat door degene die deze inrichting dreef, dan wel dreven, geen gevolg werd gegeven aan voorschriften behorende bij de voor deze inrichting afgegeven milieuvergunning.
- Voorschrift A11 behorende bij de bovengenoemde milieuvergunning luidt:
Het bedrijf dient een milieulogboek bij te houden op een daarvoor bestemde plaats binnen de inrichting. Het milieulogboek moet in ieder geval de volgende gegevens bevatten:
- metingen, certificaten, keuringen of controles aan installaties of installatie-onderdelen.
- het energie- en waterverbruik per kalenderjaar.
- de hoeveelheid afgevoerd (gevaarlijk) afval, de afgiftebonnen en ontvangstbewijzen.
Bij de controle van het logboek dat ik, eerste verbalisant, samen met [betrokkene], werkzaam bij de gemeente Waterland, instelde, zag ik, eerste verbalisant, dat in dit milieulogboek geen overzicht aanwezig was van het aardgasverbruik van het afgelopen kalenderjaar. Ik, eerste verbalisant, zag dat in het milieulogboek geen gegevens aanwezig waren van de keuringen van verwarmingstoestellen, te weten de centrale verwarmingsinstallatie, binnen deze inrichting aanwezig. (foto's 2, 3 en 4)
- Wij, verbalisanten, zagen dat werd gehandeld in strijd met voorschrift A3 dat luidt:
De inrichting moet ordelijk worden gehouden en in goede staat van onderhoud verkeren. Wij zagen namelijk dat op diverse plaatsen binnen deze inrichting afval, zoals autobanden, een kapotte badkuip, zaagsel en polistyreen, alsmede landbouwplastics lagen verspreid en op of in de bodem waren gebracht. (foto's 9 t/m 22)
- Wij, verbalisanten, zagen tevens dat was gehandeld in strijd met voorschrift A4 dat luidt:
Stoffen die niet meer worden toegepast, installaties of onderdelen van installaties, die buiten gebruik zijn gesteld, moeten worden verwijderd, tenzij deze in goede staat van onderhoud worden gehouden.
Wij zagen namelijk dat het wrak van een aanhangwagen, alsmede een in verval geraakte kar binnen deze inrichting aanwezig waren. (foto's 18, 19 en 22)
- Wij, verbalisanten, zagen dat binnen deze inrichting was gehandeld in strijd met voorschrift F2, dat luidt:
Afvalstoffen of met afvalstoffen verontreinigd water mogen niet in de bodem worden gebracht of terecht kunnen komen.
Wij zagen namelijk dat binnen deze inrichting bouw- en sloopafval, waaronder gebroken beton, stenen, vlechtijzer, (landbouw)plastics, hout alsmede andere afvalstoffen op en in de bodem aanwezig waren. (foto's 10 t/m 26)
16. Geschriften, zijnde afschriften van foto's, behorend bij het onder 15. vermelde proces-verbaal, van welke afschriften als bijlage Va t/m Vo aan deze aanvulling zijn gehecht.
17. Een geschrift, zijnde een milieuvergunning, met bijbehorende voorschriften, afgegeven door Burgemeester en Wethouders van Waterland op 9 augustus 2000 aan [verdachte]. Dit geschrift houdt in, voor zover van belang:
Voorschriften
A. Algemeen
3. De inrichting moet ordelijk worden gehouden en in goede staat van onderhoud verkeren.
4. Stoffen die niet meer worden toegepast, installaties of onderdelen van installaties, die buiten bedrijf zijn gesteld, moeten worden verwijderd tenzij deze in een goede staat van onderhoud worden gehouden.
11. Het bedrijf dient een milieulogboek bij te houden op een daarvoor bestemde plaats binnen de inrichting. Het milieulogboek moet in ieder geval de volgende gegevens bevatten:
- metingen, certificaten, keuringen of controles aan installaties of installatie-onderdelen en brandblusapparatuur;
- het energie- en waterverbruik per kalenderjaar;
- de hoeveelheid afgevoerd (gevaarlijk) afval, de afgiftebonnen en ontvangstbewijzen.
F. Afvalstoffen
2. Afvalstoffen of met afvalstoffen verontreinigd water mogen niet in de bodem worden gebracht of terecht kunnen komen.
18. De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 27 mei 2011, inhoudende, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Het klopt dat ik op 16 januari 2006 op het perceel aan de [a-straat 1] te Katwoude een veehouderij, kaas- en klompenmakerij, een bedrijf voor reparaties van machines en gebouwen, alsmede een horecagelegenheid in werking had. Voor deze inrichting als bedoeld in artikel 1.1, lid 1, van de Wet milieubeheer is mij op 9 augustus 2000 een milieuvergunning afgegeven."
3.3.2.
Het Hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring voorts nog het volgende overwogen:
"Ten aanzien van het onder 8 tenlastegelegde heeft de raadsvrouw aangevoerd dat uit de bewijsmiddelen niet volgt dat dit feit opzettelijk is gepleegd. Voorts ontbreekt het bewijs voor het tenlastegelegde medeplegen.
Het hof is van oordeel dat ook dit verweer zijn weerlegging vindt in de gebezigde bewijsmiddelen. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij op 16 januari 2006 op het perceel gelegen aan de [a-straat 1] te Katwoude een veehouderij, kaas- en klompenmakerij, een bedrijf voor reparaties van machines en gebouwen, alsmede een horecagelegenheid, zijnde een inrichting als bedoeld in artikel 1.1 lid 1 van de Wet milieubeheer, in werking had. Voorts heeft de verdachte verklaard dat voor deze inrichting op 9 augustus 2009 een milieuvergunning is afgegeven. Blijkens het proces-verbaal van 6 maart 2006 met nummer PL 1100/06-004274 hebben verbalisanten op 16 januari 2006 geconstateerd dat door degene die deze inrichting dreef of dreven, geen gevolg werd gegeven aan voorschriften die behoren bij de voor de inrichting afgegeven milieuvergunning. Deze milieuvergunning is bij het proces-verbaal gevoegd."
3.4.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk in strijd met vergunningsvoorschriften heeft gedragen. Daaruit volgt dat het (voorwaardelijk) opzet van de verdachte op het overtreden van die vergunningsvoorschriften gericht moet zijn geweest. Dat opzet kan echter niet zonder meer uit de bewijsvoering worden afgeleid. Hetzelfde geldt voor zover is bewezenverklaard dat de verdachte de bewezenverklaarde gedragingen tezamen en in vereniging met een ander heeft verricht. De bewezenverklaring is in zoverre dan ook niet naar de eis der wet met redenen omkleed.
3.5.
Het middel is gegrond.

4.Slotsom

Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.

5.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 8 tenlastegelegde en de strafoplegging;
verwijst de zaak naar het Gerechtshof Den Haag, Economische Kamer, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
7 januari 2014.