Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1.De procedure
- het tussenvonnis van 10 september 2014
- de akte wijziging van eis, met twee producties
- vijf voorafgaand aan de comparitie van partijen namens [eiser] toegestuurde producties
- de vooraf toegestuurde aantekeningen ten behoeve van de comparitie van partijen van de gemachtigde van [eiser]
- het proces-verbaal van comparitie van 24 november 2014
- de van de zijde van [eiser] bij brief van 15 december 2014 toegestuurde opmerkingen bij het proces-verbaal
- de reactie van Meiko van 19 december 2014 op de door [eiser] gemaakte opmerkingen bij het proces-verbaal.
2.De feiten
3.De vordering
4.Het verweer
5.De beoordeling
- gebreken met betrekking tot ‘commercial management’ (onder meer het niet opzetten van een efficiënt commercieel team en klantenservice, waardoor offertes en ‘service calls’ niet werden opgevolgd);
- gebreken met betrekking tot ‘production and safety management’ (er is onder meer geen service manager aangesteld en er functioneerde geen behoorlijke ‘price calculation unit’);
- gebreken met betrekking tot ‘financial and administrative management’ (onder meer het niet aanstellen van een nieuwe financieel directeur of accountant en het lange tijd niet uitvoeren van standaard financiële processen);
- gebreken met betrekking tot ‘human resource management’ en de ‘general management style’. Hierbij noemt Meiko het niet bijwonen door [eiser] van de jaarvergadering van Meiko landendirecties, het feit dat tijdens de afwezigheid van [eiser] veel taken niet waargenomen konden worden, de communicatie met Meiko Duitsland en het niet handelen in het belang van Meiko, waaronder ‘the plan to set up a competing company and involving a client of the Company in that’.
Kamerstukken II1951/52, 881, nr. 6, p. 30) te verschaffen die in overeenstemming is met de aard en de ernst van de tekortkoming van de wederpartij. Daarmee strookt dat de rechter een grote mate van vrijheid heeft op grond van alle omstandigheden de hoogte van de vergoeding te bepalen. Artikel 6:97 BW geeft als algemene regel dat de rechter de schade begroot op de wijze die het meest in overeenstemming daarmee is, en laat de rechter de vrijheid de omvang van de schade te schatten als deze niet nauwkeurig kan worden vastgesteld. Hij moet de vergoeding dan ook relateren aan de aard en de ernst van het tekortschieten van de werkgever in zijn verplichting als goed werkgever te handelen en aan de daaruit voor de werknemer voortvloeiende (materiële en immateriële) nadelen. Dit laat overigens onverlet dat artikel 6:97 BW de rechter vrij laat de hoogte van de vergoeding uiteindelijk naar billijkheid op een bedrag te begroten.