ECLI:NL:HR:2008:BE9995

Hoge Raad

Datum uitspraak
14 november 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
C07/117HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kennelijk onredelijke opzegging en wettelijke rente in arbeidsrechtelijke geschillen

In deze zaak heeft [eiser] Bonna Vianen B.V. gedagvaard wegens kennelijk onredelijk ontslag en vorderde hij een schadevergoeding van € 60.000,--, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding. De Kantonrechter heeft op 12 januari 2005 geoordeeld dat het ontslag kennelijk onredelijk was en Bonna veroordeeld tot betaling van € 10.000,-- bruto als schadevergoeding. [Eiser] ging in hoger beroep, waarbij het gerechtshof te Amsterdam op 23 november 2006 het vonnis van de Kantonrechter gedeeltelijk vernietigde en de wettelijke rente over het bedrag van € 10.000,-- bruto toekende vanaf 12 januari 2005.

Tegen dit arrest heeft [eiser] cassatie ingesteld. De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de wettelijke rente over de schadevergoeding verschuldigd is vanaf de datum van de inleidende dagvaarding, 13 februari 2004. De Hoge Raad vernietigde het arrest van het gerechtshof voor zover het de wettelijke rente betreft en heeft Bonna veroordeeld tot betaling van de wettelijke rente over het bedrag van € 10.000,-- bruto vanaf de dag van dagvaarding tot aan de dag van voldoening. Tevens is Bonna in de kosten van het geding in cassatie veroordeeld.

De Hoge Raad heeft in zijn uitspraak benadrukt dat de wettelijke rente verschuldigd is vanaf het moment dat de schadevergoeding opeisbaar wordt, wat in dit geval samenvalt met de datum van de dagvaarding. Dit arrest verduidelijkt de toepassing van de wettelijke rente in arbeidsrechtelijke geschillen en bevestigt dat de rechter de bevoegdheid heeft om zelf de zaak af te doen.

Uitspraak

14 november 2008
Eerste Kamer
Nr. C07/117HR
EV/AS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiser],
wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. P. Garretsen,
t e g e n
VIANEN BETON B.V., h.o.d.n. BONNA VIANEN,
gevestigd te Vianen,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. K. Teuben.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser] en Bonna.
1. Het geding in feitelijke instanties
[Eiser] heeft bij exploot van 13 februari 2004 Bonna gedagvaard voor de rechtbank Utrecht, sector kanton, en gevorderd, kort gezegd, Bonna te veroordelen om op grond van art. 7:681 BW aan [eiser] te betalen een bedrag van € 60.000,-- aan schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de dag der dagvaarding.
Bonna heeft de vordering bestreden.
De Kantonrechter heeft bij vonnis van 12 januari 2005 Bonna veroordeeld om aan [eiser] tegen bewijs van kwijting te betalen € 10.000,-- bruto als schadevergoeding wegens kennelijk onredelijk ontslag.
Tegen het vonnis van de Kantonrechter heeft [eiser] hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. Bij arrest van 23 november 2006 heeft het hof het vonnis van de Kantonrechter vernietigd voor wat betreft de afwijzing van de vordering betreffende de wettelijke rente over de vergoeding van € 10.000,-- bruto, en in zoverre opnieuw rechtdoende, Bonna veroordeeld tot betaling van de wettelijke rente over het bedrag van € 10.000,-- bruto, over de periode vanaf 12 januari 2005 tot aan de dag van voldoening, en het bestreden vonnis voor het overige bekrachtigd. Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Bonna heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Timmerman strekt tot vernietiging van de uitspraak voor zover het de wettelijke rente betreft en voor het overige tot verwerping, en tot afdoening door de Hoge Raad zelf door toewijzing, van de wettelijke rente over het bedrag van € 10.000,-- vanaf de dag van dagvaarding in eerste aanleg, te weten 13 februari 2004 tot aan de dag van voldoening.
3. Beoordeling van het middel
3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) [Eiser] is op 14 oktober 1970 in dienst getreden bij Bonna. Met toestemming van het CWI heeft Bonna de arbeidsovereenkomst met [eiser] bij brief van 7 april 2003 opgezegd tegen 19 september 2003.
(ii) [Eiser] heeft bij dagvaarding van 13 februari 2004 gevorderd Bonna te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 60.000,-- aan schadevergoeding wegens kennelijk onredelijk ontslag, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de datum van de dagvaarding.
(iii) Bij vonnis van 12 januari 2005 heeft de kantonrechter geoordeeld dat het ontslag kennelijk onredelijk was, en Bonna op die grond veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding van € 10.000,-- bruto. Het meer of anders gevorderde is afgewezen.
(iv) In het door [eiser] ingestelde hoger beroep heeft het hof naar aanleiding van de vijfde grief onder meer als volgt overwogen:
"3.7.2 Het tweede gedeelte van de grief houdt in dat de kantonrechter ten onrechte de gevorderde wettelijke rente heeft afgewezen. Deze grief is gegrond. De vordering is toewijsbaar, zij het vanaf 12 januari 2005, de datum van het vonnis van de kantonrechter. Het hof acht de rentederving tot de datum van het vonnis begrepen in de aan [eiser] toegekende schadevergoeding."
Het hof heeft vervolgens de wettelijke rente over het bedrag van € 10.000,-- bruto toegewezen over de periode vanaf 12 januari 2005.
3.2 De in de middelen I tot en met IV aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3.3.1 Middel V strekt ten betoge dat het hof de wettelijke rente had moeten toewijzen vanaf de datum van de inleidende dagvaarding, zoals gevorderd. Hieromtrent wordt als volgt overwogen.
3.3.2 De in art. 7:681 BW bedoelde schadevergoeding is verschuldigd op grond van een kennelijk onredelijke opzegging van de arbeidsovereenkomst. Deze kennelijk onredelijke opzegging is een in de wet geregelde bijzondere vorm van een tekortkoming van de werkgever (of werknemer) in zijn verplichting om zich - ook bij het beëindigen van de arbeidsovereenkomst - als een goed werkgever (of werknemer) te gedragen, en de hier bedoelde schadevergoeding is dan ook te beschouwen als een bijzondere vorm van schadevergoeding wegens wanprestatie. Het ligt daarom in de rede om bij beantwoording van de vraag vanaf welk tijdstip de wettelijke rente over deze schadevergoeding verschuldigd is, aan te sluiten bij het bepaalde in art. 6:119 in verbinding met art. 6:83, aanhef en onder b, BW. Dat brengt mee dat de wettelijke rente verschuldigd wordt met ingang van het tijdstip dat de schadevergoeding wegens de kennelijk onredelijke opzegging opeisbaar wordt, derhalve met ingang van het tijdstip waarop de arbeidsovereenkomst als gevolg van deze opzegging eindigt.
Het voorgaande strookt met de geschiedenis van de totstandkoming van art. 7:681 (Kamerstukken II 1993-1994, 23 438, nr. 3, blz. 51), waaruit blijkt dat de wetgever ervan uitgaat dat de hier bedoelde schadevergoeding wordt bepaald met inachtneming van de algemene regels van Boek 6 BW.
3.3.3 In zijn hiervoor in 3.1 onder (iv) weergegeven rov. 3.7.2 heeft het hof kennelijk - en blijkens het zojuist overwogene: terecht - tot uitgangspunt genomen dat de wettelijke rente reeds voor de datum van het vonnis, waarbij de kantonrechter de schadevergoeding op de voet van art. 7:681 heeft bepaald, is gaan lopen. In zoverre missen de klachten van het middel feitelijke grondslag.
Het middel klaagt echter terecht dat het oordeel van het hof dat de rente tot aan de datum van dat vonnis is begrepen in de aan [eiser] toegekende schadevergoeding, onbegrijpelijk is, en dat het hof aldus oordelende tevens in strijd met art. 24 Rv. het verweer van Bonna tegen de vordering tot betaling van de wettelijke rente heeft aangevuld.
3.4 De Hoge Raad kan zelf de zaak afdoen. Nu [eiser] de wettelijke rente over het bedrag van de schadevergoeding heeft gevorderd met ingang van de datum van de inleidende dagvaarding, is zijn vordering gelet op het hiervoor overwogene in zoverre toewijsbaar.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt het arrest van het gerechtshof te Amsterdam van 23 november 2006, doch uitsluitend voor zover Bonna daarin is veroordeeld tot betaling van de wettelijke rente over het bedrag van € 10.000,-- bruto over de periode vanaf 12 januari 2005;
veroordeelt Bonna tot betaling van de wettelijke rente over het bedrag van € 10.000,-- bruto over de periode van 13 februari 2004 tot aan de dag der voldoening;
veroordeelt Bonna in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [eiser] begroot op € 4.265,49 in totaal, waarvan € 4.150,49 op de voet van art. 243 Rv. te betalen aan de Griffier, en € 115,-- aan [eiser].
Dit arrest is gewezen door de vice-president D.H. Beukenhorst als voorzitter en de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, E.J. Numann, J.C. van Oven en C.A. Streefkerk, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 14 november 2008.