ECLI:NL:RBROT:2015:3869

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
4 juni 2015
Publicatiedatum
3 juni 2015
Zaaknummer
14_5947
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid bezwaar kinderopvangtoeslag en bewijsvoering van verzending door Belastingdienst/Toeslagen

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 4 juni 2015 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een bezwaar tegen de kinderopvangtoeslag. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de Belastingdienst/Toeslagen, waarin de kinderopvangtoeslag over het berekeningsjaar 2010 was herzien naar nihil. De Belastingdienst had het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk verklaard, omdat zij het bezwaar te laat had ingediend. Eiseres stelde echter dat zij het primaire besluit nooit had ontvangen en pas op de hoogte was geraakt van het besluit door een exploot van 19 februari 2014.

De rechtbank oordeelde dat de termijn voor het indienen van bezwaar niet was gaan lopen, omdat de Belastingdienst niet had aangetoond dat het primaire besluit op de juiste wijze was verzonden. De rechtbank benadrukte dat het bestuursorgaan in het geval van niet aangetekende verzending moet bewijzen dat het besluit daadwerkelijk is verzonden. De rechtbank concludeerde dat de Belastingdienst niet voldoende bewijs had geleverd, omdat alleen een printafdruk uit het DACAS-systeem was overgelegd en niet uit het DAS-systeem, dat relevant is voor de terpostbezorging.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg de Belastingdienst op om binnen zes weken een nieuwe beslissing op het bezwaar te nemen. Tevens werd de Belastingdienst veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiseres, die op € 980,- werden vastgesteld. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 3
zaaknummer: ROT 14/5947

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 juni 2015 in de zaak tussen

[eiseres], te Rotterdam, eiseres,

gemachtigde: mr. A.H.G. Katz,
en

Belastingdienst/Toeslagen, verweerder,

gemachtigde: D. Burghardt.

Procesverloop

In een besluit van 3 juli 2013 heeft verweerder de kinderopvangtoeslag over het berekeningsjaar 2010 definitief vastgesteld op € 43.320,-.
In een besluit van 6 september 2013 (het primaire besluit) heeft verweerder de definitieve berekening kinderopvangtoeslag over het berekeningsjaar 2010 herzien naar nihil en bepaald dat eiseres de eerder aan haar toegekende toeslag van € 42.963,- dient terug te betalen.
In een besluit van 16 juli 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk verklaard, onder de overweging dat niet binnen de termijn van zes weken bezwaar is gemaakt en dat deze termijnoverschrijding niet verschoonbaar is.
Eiseres heeft bij faxbericht van 27 augustus 2014 tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Bij faxbericht van 3 oktober 2014 en bij brief van 6 oktober 2014 (ingekomen op 7 oktober 2014) heeft eiseres nadere gronden van beroep ingediend.
Bij brief van 23 december 2014 (ingekomen op 29 december 2014) heeft verweerder een reactie gegeven op de aanvullende gronden van beroep van eiseres. Hierop heeft eiseres bij faxberichten van 21 januari 2015 en 3 februari 2015 gereageerd.
Bij faxbericht van 15 april 2015 heeft verweerder een beknopt verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 april 2015. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) bepaalt dat de termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift zes weken bedraagt.
De termijn vangt krachtens artikel 6:8, eerste lid, van de Awb aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekend gemaakt.
Op grond van artikel 35 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir) vangt de termijn voor het instellen van bezwaar, in afwijking van artikel 6:8 van de Awb, aan op de dag na die van dagtekening van de beschikking, tenzij de dag van dagtekening gelegen is vóór de dag van de bekendmaking.
Op grond van artikel 3:41, eerste lid, van de Awb geschiedt de bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht door toezending of uitreiking aan hen.
Artikel 6:10, eerste lid en onder a, van de Awb bepaalt dat ten aanzien van een voor het begin van de termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege blijft indien het besluit ten tijde van de indiening wel reeds tot stand was gekomen.
2. Eiseres heeft bij brief van 30 december 2013, door verweerder ontvangen op 6 maart 2014, bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Eiseres stelt dat zij het primaire besluit nooit heeft ontvangen en dus pas bezwaar heeft gemaakt toen zij door ontvangst van het exploot gedateerd 19 februari 2014 van het primaire besluit op de hoogte is geraakt.
3. De rechtbank oordeelt als volgt.
3.1.
Niet is in geschil dat het primaire besluit niet aangetekend is verzonden. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) dient het bestuursorgaan in het geval van niet aangetekende verzending van een besluit, aannemelijk te maken dat het betreffende stuk is verzonden.
Verweerder heeft daarom bij brief van 23 december 2014 (ingekomen op 29 december 2014) een printafdruk uit het DACAS-systeem en een uittreksel uit de Gemeentelijke Basisadministratie persoonsgegevens (hierna: de GBA) overgelegd en verwezen naar de uitspraken van de Afdeling van 26 juni 2000 (ECLI:NL:RVS:2000:AA6457), 1 februari 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BV2442) en 21 maart 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BV9486).
3.2.
In de uitspraken van de Afdeling van 21 maart 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BV9486) en 9 juli 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:2544) heeft de Afdeling de daarin door Belastingdienst/Toeslagen beschreven wijze van verzending aannemelijk geacht, namelijk dat het besluit wordt ingelezen in het - door de Ontvanger van de Belastingdienst gehanteerde - DACAS-systeem en vervolgens zo spoedig mogelijk maar in elk geval voor of op de datum van de dagtekening wordt verzonden en dat zodra het besluit is uitgeprint en aan de postbezorger is aangeboden, een kopie ervan wordt opgeslagen in het Digitaal Archief Systeem (DAS).
3.3.
Nu verweerder in de onderhavige zaak alleen een printafdruk uit het DACAS-systeem en geen printafdruk uit het DAS-systeem heeft overgelegd, heeft verweerder niet aannemelijk gemaakt dat het primaire besluit is verzonden. Hierbij is met name van belang dat niet het DACAS-systeem, maar het DAS-systeem betrekking heeft op de terpostbezorging van besluiten. Dat verweerder het GBA-adres van eiseres heeft gebruikt en dat eiseres voorgaande brieven van verweerder wel heeft ontvangen, doet niet af aan het bovenstaande.
3.4.
Wat betreft het standpunt van verweerder dat in de uitspraak van de Afdeling van 21 maart 2012 is overwogen dat het ontbreken van batchnummers het niet onaannemelijk maakt dat een besluit verzonden is, overweegt de rechtbank als volgt. In de uitspraak van 21 maart 2012 van de Afdeling heeft deze toegelicht dat de wijze van verwerking en verzending van besluiten over zorgtoeslag, zoals aan de orde in de uitspraak van 1 februari 2012, afwijkt van die van besluiten over kinderopvangtoeslag, zodat de daarin door verweerder gegeven beschrijving van de verzending van besluiten per batch niet geldt voor besluiten over kinderopvangtoeslag. Om die reden bestaan van besluiten over kinderopvangtoeslag - anders dan van besluiten over zorgtoeslag - geen batchnummers aan de hand waarvan de verzending kan worden vastgesteld. Deze vaststelling heeft echter geen betekenis voor het hiervoor gegeven oordeel, dat in hoofdzaak is terug te voeren op het ontbreken van een DAS-registratie. Voor zover verweerder met de verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 1 februari 2012 heeft beoogd aan te voeren dat DAS-registratie niet vereist is, miskent verweerder dat in die (zorgtoeslag)zaak naast een DACAS-registratie ook de batchbestanden voorhanden waren, die betrekking hebben op het ter verzending aanbieden van besluiten over zorgtoeslag.
3.5.
Het voorgaande leidt tot het oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat het primaire besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt, zodat de bezwaartermijn niet is gaan lopen. Het bezwaar van eiseres moet dan ook, mede gelet op artikel 6:10, eerste lid en onder a, van de Awb, ontvankelijk worden geacht.
3.6.
Hieruit volgt dat verweerder het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit dient te worden vernietigd. Verweerder dient een nieuwe beslissing op het bezwaar te nemen, waarbij verweerder alsnog een inhoudelijke beslissing op het bezwaarschrift zal moeten nemen.
4. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
5. Voorts ziet de rechtbank aanleiding verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand te veroordelen. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 980,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 490,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat verweerder binnen 6 weken na verzending van het afschrift van deze uitspraak een nieuwe beslissing op het bezwaar neemt met inachtneming van deze uitspraak;
  • bepaalt dat verweerder aan eiseres het betaalde griffierecht van € 45,- vergoedt;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 980,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A.M. Cooijmans, rechter, in aanwezigheid van mr. R.S.H.M. Hussien, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 juni 2015.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.