ECLI:NL:RVS:2012:BV2442

Raad van State

Datum uitspraak
1 februari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201104229/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen terugvordering zorgtoeslag door de Belastingdienst

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Belastingdienst tegen een uitspraak van de rechtbank Breda. De rechtbank had op 28 februari 2011 het beroep van [wederpartij] gegrond verklaard en het besluit van de Belastingdienst van 30 juli 2010 vernietigd, waarin het bezwaar van [wederpartij] tegen de vaststelling van de zorgtoeslag 2008 op nihil niet-ontvankelijk was verklaard. De Belastingdienst had op 12 januari 2010 de zorgtoeslag voor 2008 vastgesteld op nihil en de reeds betaalde voorschotten van € 1.460,00 teruggevorderd. De rechtbank oordeelde dat de Belastingdienst niet had aangetoond wanneer het besluit van 12 januari 2010 was bekendgemaakt, waardoor de bezwaartermijn niet kon worden vastgesteld.

De Belastingdienst stelde in hoger beroep dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat het besluit niet op de juiste wijze was bekendgemaakt. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 1 februari 2012 behandeld. De Belastingdienst voerde aan dat het besluit op 6 januari 2010 ter verzending was aangeboden en dat het op of rond 12 januari 2010 bij [wederpartij] was bezorgd. De Afdeling oordeelde dat de Belastingdienst aannemelijk had gemaakt dat het besluit naar het juiste adres was verzonden en dat de bezwaartermijn op 13 januari 2010 was aangevangen.

De Afdeling concludeerde dat [wederpartij] het bezwaarschrift te laat had ingediend en dat er geen verschoonbare redenen waren voor deze termijnoverschrijding. Het hoger beroep van de Belastingdienst werd gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank werd vernietigd en het beroep van [wederpartij] tegen het besluit van de Belastingdienst werd ongegrond verklaard. Tevens werd het besluit van de Belastingdienst van 19 april 2011 vernietigd, omdat de grondslag daarvoor was komen te vervallen. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

201104229/1/A2.
Datum uitspraak: 1 februari 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
Belastingdienst/Toeslagen (hierna: de Belastingdienst),
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 28 februari 2011 in zaak nr. 10/3172 in het geding tussen:
[wederpartij], wonend te Utrecht,
en
de Belastingdienst.
1. Procesverloop
Bij besluit van 12 januari 2010 heeft de Belastingdienst de aan [wederpartij] toegekende zorgtoeslag 2008 vastgesteld op nihil en de reeds betaalde voorschotten zorgtoeslag voor dat jaar van € 1.460,00 teruggevorderd.
Bij besluit van 30 juli 2010 heeft de Belastingdienst het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 28 februari 2011, verzonden op 2 maart 2011, heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 30 juli 2010 vernietigd en de Belastingdienst opgedragen een nieuw besluit te nemen op het bezwaarschrift met inachtneming van de uitspraak. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de Belastingdienst bij brief, bij de Raad van State per fax ingekomen op 11 april 2011, hoger beroep ingesteld.
[wederpartij] heeft een verweerschrift ingediend.
Bij besluit van 19 april 2011 heeft de Belastingdienst opnieuw op het bezwaar van [wederpartij] beslist en dit ongegrond verklaard.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 december 2011, waar de Belastingdienst, vertegenwoordigd door mr. C.J.M. Kluytmans, en [wederpartij], in persoon, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift zes weken.
Ingevolge artikel 6:8, eerste lid, vangt de termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
Ingevolge artikel 6:9, eerste lid, is een bezwaarschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen.
Ingevolge het tweede lid is een bezwaarschrift bij verzending per post tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.
Ingevolge artikel 35 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: Awir) vangt de termijn voor het instellen van bezwaar, in afwijking van artikel 6:8 van de Awb, aan op de dag na die van dagtekening van de beschikking, tenzij de dagtekening gelegen is vóór de dag van bekendmaking.
2.2. De Belastingdienst heeft aan zijn besluit van 30 juli 2010 tot niet-ontvankelijkverklaring ten grondslag gelegd dat het bezwaarschrift van [wederpartij] op 26 mei 2010, en daarmee buiten de bezwaartermijn, bij hem is ingediend en dat [wederpartij] geen verschoonbare reden had voor deze termijnoverschrijding. De rechtbank heeft dit besluit vernietigd, omdat niet is vast te stellen wanneer het besluit van 12 januari 2010 is bekendgemaakt en wanneer dus de bezwaartermijn is gaan lopen.
2.3. De Belastingdienst betoogt dat de rechtbank ten onrechte op grond van de enkele mededeling dat de Belastingdienst geen postregistratie bijhoudt, heeft geoordeeld dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat het besluit van 12 januari 2010 op of rond die datum aan [wederpartij] is verzonden. Volgens de Belastingdienst volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 26 juni 2000 in zaak nr. 199903902/1 (aangehecht) dat de rechtbank in haar beoordeling ter zake had moeten betrekken dat hij besluiten omtrent aanvragen zorgtoeslag geautomatiseerd verwerkt en afdoet. Verder betoogt hij dat de rechtbank heeft miskend dat [wederpartij] de ontvangst van het besluit niet op een geloofwaardige wijze heeft ontkend.
2.3.1. De Belastingdienst heeft het besluit van 12 januari 2010 niet aangetekend verzonden. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 9 november 2011 in zaak nr. 201105700/2/R4) hanteren de hoogste bestuursrechters alle als uitgangspunt dat, in het geval van niet aangetekende verzending van een besluit of een ander rechtens van belang zijnd document, het bestuursorgaan aannemelijk dient te maken dat het desbetreffende stuk is verzonden. De omstandigheid dat per post verzonden stukken in de regel op het daarop vermelde adres van de geadresseerde worden bezorgd, rechtvaardigt het vermoeden van ontvangst van het besluit of ander relevant document op dat adres. Dit brengt mee dat het bestuursorgaan in eerste instantie kan volstaan met het aannemelijk maken van verzending naar het juiste adres.
Indien het bestuursorgaan de verzending naar het juiste adres aannemelijk heeft gemaakt, ligt het vervolgens op de weg van de geadresseerde voormeld vermoeden te ontzenuwen. Hiertoe dient de geadresseerde feiten te stellen op grond waarvan de ontvangst redelijkerwijs kan worden betwijfeld.
Zoals de Afdeling in voormelde uitspraak evenzeer heeft overwogen, sluit deze precisering van de benadering van het bewijs van ontvangst van niet-aangetekend verzonden stukken aan bij de rechtspraak van de Hoge Raad (zie HR 15 december 2006, nr. 41882, LJN, AZ 4416, BNB 2007/112 en HR 10 juli 2009, nr. 08/01578, LJN, BG4156, BNB 2009/246) en draagt aldus bij aan de rechtseenheid in het bestuursrecht.
2.3.2. De Belastingdienst heeft informatie verstrekt over de wijze waarop hij de besluiten omtrent aanvragen van zorgtoeslagen geautomatiseerd vaststelt, uitprint en per batch aan TNT Post ter verzending aanbiedt. Hij heeft daarbij een overzicht overgelegd waaruit blijkt dat de batch met nummer 357, die betrekking heeft op 68.746 beschikkingen met dagtekening 12 januari 2010 betreffende aanvragen van zorgtoeslag, waaronder het primaire besluit van die datum, op 6 januari 2010 aan TNT Post ter verzending is aangeboden. Voorts blijkt uit dit overzicht dat de Centrale Ontvangers Administratie deze beschikkingen op 7 januari 2010 heeft ingelezen. Dit blijkt eveneens uit de, door de Belastingdienst overgelegde, uitdraai uit DACAS, het systeem dat door de Ontvanger van de Belastingdienst wordt gehanteerd voor het voeren van de financiële administratie. Verder heeft de Belastingdienst gesteld dat zich in de desbetreffende periode geen problemen hebben voorgedaan bij het verzenden van de desbetreffende besluiten. Niet in geschil is voorts dat [wederpartij] in de periode van 1 augustus 2009 tot 17 februari 2010 aan het adres [locatie 1] te Tilburg woonde. Dit adres komt overeen met de adressering van het besluit van 12 januari 2010. Daarmee heeft de Belastingdienst aannemelijk gemaakt dat het aan [wederpartij] gerichte besluit van 12 januari 2010 dat hier aan de orde is, naar het juiste adres is verzonden.
Uit de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 35 van de Awir (MvT, Kamerstukken II, 2004/2005, 29764, nr. 3, blz. 59) blijkt dat de achtergrond van de afwijking die in deze bepaling staat, de geautomatiseerde werkwijze bij de Belastingdienst is die erop neerkomt dat besluiten van de Belastingdienst veelal op een latere dag zijn gedateerd dan die waarop de feitelijke bekendmaking plaatsvindt. Gelet hierop, mede in aanmerking genomen dat de Belastingdienst het besluit van 12 januari 2010 op 6 januari 2010 ter verzending heeft aangeboden, moet het er voor worden gehouden dat dit besluit vóór of uiterlijk op 12 januari 2010 door TNT Post bij [wederpartij] is bezorgd.
De stelling van [wederpartij] dat hij sinds 16 februari 2009, dan wel 2 januari 2010, niet meer aan [locatie 2] te Udenhout woont en dat hij het besluit waarschijnlijk om die reden niet heeft ontvangen, biedt geen grond te twijfelen aan zijn ontvangst van het besluit, omdat in de adressering van het besluit niet [locatie 2] te Udenhout staat.
De termijn voor het instellen van bezwaar is aangevangen op 13 januari 2010 en is geëindigd op 24 februari 2010. Aangezien [wederpartij] het bezwaarschrift op 26 mei 2010, en daarmee buiten deze termijn, heeft ingediend en zich niet heeft beroepen op feiten of omstandigheden die zouden kunnen meebrengen dat de overschrijding van de bezwaartermijn hem niet valt toe te rekenen, heeft de rechtbank het besluit van 30 juli 2010 ten onrechte vernietigd.
Het betoog slaagt.
2.4. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van [wederpartij] tegen het besluit van 12 januari 2010 van de Belastingdienst alsnog ongegrond verklaren.
2.5. De Belastingdienst heeft, gevolg gevend aan de aangevallen uitspraak, bij besluit van 19 april 2011 opnieuw op het bezwaar van [wederpartij] beslist. Dit besluit wordt ingevolge de artikelen 6:18, eerste lid, en 6:19, eerste lid, in samenhang met artikel 6:24 van de Awb, geacht eveneens onderwerp te zijn van het geding. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, kan de Afdeling slechts tot het oordeel komen dat aan dat besluit de grondslag is komen te ontvallen. Om die reden zal de Afdeling dat besluit vernietigen.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
2.7. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Breda van 28 februari 2011 in zaak nr. 10/3172;
III. verklaart het bij de rechtbank door [wederpartij] ingestelde beroep ongegrond;
IV. vernietigt het besluit van de Belastingdienst van 19 april 2011, kenmerk 152516256.
Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.R. Poot, ambtenaar van staat.
w.g. Wortmann w.g. Poot
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 1 februari 2012
362-615.