ECLI:NL:RBROT:2014:9896

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
16 december 2014
Publicatiedatum
4 december 2014
Zaaknummer
ROT 14/2051, ROT 14/2052, ROT 14/2053, ROT 14/2054 ROT 14/2055, ROT 14/2056, ROT 14/2057, ROT 14/2058
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Misbruik van procesrecht door eiser in bestuursrechtelijke beroepen tegen gemeente Dordrecht

In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam op 16 december 2014, ECLI:NL:RBROT:2014:9896, heeft de rechtbank geoordeeld over een groot aantal beroepen van eiser, eigenaar en verhuurder van panden in Dordrecht, tegen besluiten van de gemeente Dordrecht. Eiser had honderden bezwaarschriften, handhavingverzoeken en beroepsprocedures ingediend, waarop de gemeente had gereageerd door deze niet-ontvankelijk te verklaren wegens misbruik van procesrecht. De rechtbank oordeelde dat de bestuursrechter een eigen afweging maakt over de ontvankelijkheid van de beroepen en dat de gemeente ten onrechte had gesteld dat alle brieven van eiser boven de tien per maand niet in behandeling genomen hoefden te worden. De rechtbank concludeerde dat er sprake was van misbruik van procesrecht, wat leidde tot de niet-ontvankelijkverklaring van de beroepen van eiser. De rechtbank verwees naar eerdere uitspraken waarin ook al was geoordeeld dat eiser misbruik maakte van zijn procesrecht. De rechtbank heeft eiser bovendien veroordeeld in de proceskosten van de gemeente, die zijn gemaakt in verband met de door eiser ingestelde beroepen. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor een zorgvuldige afweging door de bestuursrechter in gevallen van vermeend misbruik van procesrecht.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 1
zaaknummers: ROT 14/2051, ROT 14/2052, ROT 14/2053, ROT 14/2054,
ROT 14/2055, ROT 14/2056, ROT 14/2057, ROT 14/2058,
ROT 14/2059, ROT 14/2060, ROT 14/2061, ROT 14/2062 en
ROT 14/2063

uitspraak van de meervoudige kamer van 16 december 2014 in de zaken tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Dordrecht, verweerder,
gemachtigden: mr. G. Boukich en mr. K. Baoutou.

Procesverloop

Bij besluiten van 7 februari 2014 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de bezwaren van eiser tegen de brieven van 15 en 17 januari 2014 niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 oktober 2014. Eiser is niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1.1
Bij brief van 18 december 2013 heeft eiser met een beroep op de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) verweerder verzocht om informatie te verstrekken over het door verweerder in antikraak bewoning/bewaking afgegeven pand [adres 1] (ROT 14/2051).
Bij brief van 19 december 2013 heeft eiser met een beroep op de Wob verweerder verzocht om het complete dossier van de splitsingsvergunning van de [adres 2] te verstrekken (ROT 14/2057).
Bij brieven van 24 december 2013 heeft eiser met een beroep op de Wob verweerder verzocht om informatie te verstrekken over de door verweerder in antikraak bewoning/ bewaking afgegeven panden [adres 3] (ROT 14/2056).
1.2
Bij brieven van 30 december 2013 heeft verzoeker met een beroep op de Wob namens[verzoeker 1] de navolgende informatie/ gegevens opgevraagd:
  • het pand[pand belanghebbende 1] van de heer [belanghebbende 1] (ROT 14/2052);
  • de afgegeven kamerverhuurvergunningen en de daarbij behorende quoteringsberekeningen van de [straten 1] (ROT 14/2053);
  • het verzoek om wijziging van het gebruik van het bestemmingsplan voor de locatie [locatie 1] (ROT 14/2054);
  • het verzoek om wijziging van het gebruik van het bestemmingsplan voor de locatie [locatie 2] (ROT 14/2055);
  • de afgegeven kamerverhuurvergunningen voor de [locatie 3] (ROT 14/2058);
  • gegevens met betrekking tot de Taskforce Arbeidsmigranten over de jaren 2009 tot en met 2013 (ROT 14/2059);
  • kamerverhuurvergunningen inclusief quoteringsberekeningen met betrekking tot de [straten 2] (ROT 14/2060);
  • gegevens ten aanzien van opleidingen, behaalde certificaten, diploma’s, cursussen, sollicitaties ten aanzien van de aanstelling van [medewerkers gemeente Dordrecht] (ROT 14/2063); en
  • gegevens ten behoeve van het aanwijzingsbesluit gemeenschappelijke regeling Omgevingsdienst met betrekking tot de aanstelling van [medewerkers gemeente Dordrecht] (ROT 14/2062).
Bij brief van 2 januari 2014 heeft eiser namens [verzoeker 2] met een beroep op de Wob informatie/gegevens opgevraagd met betrekking tot de als bijlage gevoegde lijst van panden die als onzelfstandige woonruimten in gebruik zijn (ROT 14/2061).
2. Bij onderscheiden brieven van 15 en 17 januari 2014 heeft verweerder zijn beslissingen met betrekking tot voormelde verzoeken met toepassing van artikel 6 van de Wob met vier weken verdaagd.
3.1
Bij besluiten van 17 januari 2014 heeft verweerder de in r.o. 1.1 genoemde verzoeken buiten behandeling gesteld.
3.2
Bij besluiten van 10 februari 2014 heeft verweerder de onder r.o. 1.2 genoemde verzoeken afgewezen.
4. Bij de bestreden besluiten heeft verweerder de bezwaren van eiser tegen de brieven van 15 en 17 januari 2014 niet-ontvankelijk verklaard. Daartoe is overwogen dat de voorzieningenrechter bij vonnis van 21 maart 2013, ECLI:NL:RBROT:2013:BZ4905, eiser heeft verboden om zich meer dan tien keer per maand met brieven, faxen of e-mails tot de gemeente te richten. Bij brief van 12 juli 2013 is eiser meegedeeld dat alle brieven boven de tien niet in behandeling worden genomen. Het maximum aantal van tien brieven voor deze maand is bereikt. Omdat het bezwaarschrift valt onder bovenstaand verbod, wordt deze op grond van artikel 6:6, aanhef en onder a, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet in behandeling genomen omdat niet is voldaan aan de voorwaarden van het vonnis.
5. Eiser stelt zich in de beroepen - samengevat en zakelijk weergegeven - op het standpunt dat verweerder een onjuiste uitleg heeft gegeven aan het vonnis van de civiele rechter, dat eisers correspondentie zijn belangen dient en dat de maximale dwangsom is bereikt, zodat verweerder verplicht is om zijn brieven te behandelen. Daarnaast stelt eiser dat verweerder geen inzicht heeft gegeven welke brieven tot de eerste tien zouden behoren die wel in behandeling zijn genomen. Volgens eiser maakt verweerder misbruik van zijn positie als overheid omdat de Awb voorschrijft dat eisers aanvragen en brieven behandeld behoren te worden. De Awb en de Wob kennen geen bepaling op grond waarvan verweerder kan besluiten om eisers correspondentie niet te behandelen. Verweerder heeft ten onrechte niet inhoudelijk gereageerd op eisers bezwaarschrift terwijl ook ten onrechte is nagelaten om hem te horen.
6.1
Op grond van artikel 3:13, eerste lid, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan degene aan wie een bevoegdheid toekomt, haar niet inroepen, voor zover hij haar misbruikt.
Het tweede lid bepaalt dat een bevoegdheid onder meer kan worden misbruikt door haar uit te oefenen met geen ander doel dan een ander te schaden of met een ander doel dan waarvoor zij is verleend of in geval men, in aanmerking nemende de onevenredigheid tussen het belang bij de uitoefening en het belang dat daardoor wordt geschaad, naar redelijkheid niet tot die uitoefening had kunnen komen.
In het derde lid is bepaald dat uit de aard van een bevoegdheid kan voortvloeien dat zij niet kan worden misbruikt.
Artikel 3:15 van Boek 3 van het BW bepaalt dat de artikelen 11-14 buiten het vermogensrecht toepassing vinden, voor zover de aard van de rechtsbetrekking zich daartegen niet verzet.
7.1
Verweerder heeft de rechtbank verzocht uit te spreken dat eiser in alle thans aanhangige beroepszaken niet-ontvankelijk wordt verklaard in beroep wegens misbruik
van recht.
Zoals reeds in eerdere uitspraken (zie bijv. de uitspraak van deze rechtbank van
19 december 2013, ECLI:NL:RBROT:2013:9854) is overwogen gaat de bestuursrechter slechts over tot het rechterlijk oordeel dat sprake is van misbruik van recht in het uitzonderlijke geval waarin een natuurlijk persoon kennelijk onredelijk gebruik maakt van het bestuurs(proces)recht, bijvoorbeeld omdat voor hem evident moet zijn dat het instellen van het rechtsmiddel kansloos is. De aard van de verhouding tussen overheid en burger brengt mee dat niet snel mag worden aangenomen dat sprake is van misbruik van recht. De positie van de overheid is immers een bijzondere. Een burger moet de nodige ruimte worden geboden om tegen besluiten van de overheid op te komen. Een bevoegdheid door een burger kan echter worden misbruikt, onder meer door haar uit te oefenen met geen ander doel dan het overheidsorgaan te schaden of met een ander doel dan waarvoor zij is verleend of in geval de burger, in aanmerking nemende de onevenredigheid tussen het belang bij de uitoefening en het belang dat daardoor wordt geschaad, in redelijkheid niet tot die uitoefening had kunnen komen.
7.2
De rechtbank ziet in de onderhavige zaken geen grond om op basis van de veelheid aan beroepsprocedures in samenhang tot eisers uitlatingen in de media de beroepen niet-ontvankelijk te verklaren wegens misbruik van recht. Verweerder heeft de aanpak met betrekking tot eisers brieven, verzoeken, aanvragen, klachten en bezwaarschriften gebaseerd op het vonnis van de voorzieningenrechter van deze rechtbank van 21 maart 2013, ECLI:NL:RBROT:2013:BZ4905 (het vonnis). Dit vonnis is door het gerechtshof te Den Haag bekrachtigd bij arrest van 28 januari 2014, ECLI:NL:GHDHA:2014:75 (het arrest). Het vonnis en het arrest bepalen - kort gezegd - dat eiser een dwangsom is verschuldigd ingeval hij zich vaker dan tien keer per maand met brieven, faxen of e-mails tot de gemeente Dordrecht richt, op straffe van verbeurte van een dwangsom, dit behoudens uitzonderingsgevallen. De bestuursrechter maakt echter een eigen afweging of, en zo ja, wanneer er bij welk soort zaken een individuele toets van de beroepen aangewezen is.
Verweerder heeft een beroep gedaan op de uitspraken van de rechtbank Midden-Nederland van 12 augustus 2014, ECLI:NL:RBMNE:2014:3558, en van deze rechtbank van
12 december 2013, ECLI:NL:RBROT:2013:10241. Door de Afdeling bestuursrechtrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) is op 19 november 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:4135) uitspraak gedaan op het hoger beroep tegen de uitspraak van deze rechtbank van 12 december 2013. De beoordeling in die zaken leidt de rechtbank evenwel niet tot de conclusie dat in de nu voorliggende zaken sprake is van misbruik van recht. In de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, de eerdere uitspraak van deze rechtbank, en de recente uitspraak van de Afdeling is geconcludeerd dat de handelwijze van de gemachtigde in de daar voorliggende zaken niet gericht was op het verkrijgen van informatie maar op het incasseren van dwangsommen. De specifieke omstandigheden in die gevallen, die de rechtbank en de Afdeling ertoe hebben gebracht in die zaken misbruik van recht aan te nemen, zijn niet één op één vergelijkbaar met de zaken van eiser die nu voorliggen.
7.3
Ter zitting heeft verweerder zijn werkwijze met betrekking tot eisers brieven uiteengezet. Verweerder heeft daarmee echter niet duidelijk gemaakt op welk moment in verweerders werkwijze er een individuele toets plaatsvindt in gevallen waarin verweerder zich op het standpunt stelt dat een brief is ingekomen na de tiende door verweerder in één maand ontvangen brief. Verweerder heeft toegelicht dat indien en voorzover verweerder de elfde en verdere brieven registreert, automatisch een besluit tot buitenbehandelingstelling van een dergelijke brief op grond van artikel 4:5 van de Awb wordt gegenereerd. De rechtbank maakt daaruit op dat dan in de besluitvormingsprocedure dus geen individuele toets plaatsvindt of de betreffende brief valt onder de op grond van het vonnis toegestane uitzonderingen. Dit geldt evenzeer voor beslissingen op bezwaar die met een automatisch gegenereerd besluit met toepassing van artikel 6:6 van de Awb niet-ontvankelijk zijn verklaard. Dat verweerder niet voorafgaand aan de automatisch gegenereerde besluiten toetst of de betreffende brief valt onder de uitzonderingen zoals deze zijn geformuleerd in het vonnis en bevestigd in het arrest, valt af te leiden uit het gegeven dat verweerder in diverse bij de ter zitting van 10 oktober 2014 behandelde procedures is teruggekomen op het automatisch gegenereerde primaire besluit dan wel de beslissing op eisers bezwaar met als reden dat bij nader inzien eisers brief dan wel bezwaarschrift toch een inhoudelijke behandeling diende te krijgen (en heeft gekregen).
7.4
Belangrijker nog in dit verband acht de rechtbank dat verweerder met zijn handelwijze miskent dat in het vonnis en arrest niet is bepaald dat de door eiser ingediende brieven, aanvragen, verzoeken en/of bezwaarschriften niet door verweerder in behandeling behoeven te worden genomen indien zij het aantal van tien per maand te boven gaan. Er is (slechts) bepaald dat eiser een dwangsom verbeurt voor elke brief die dit maximum te boven gaat én de betreffende brief niet te scharen valt onder de expliciet genoemde uitzonderingen op dat verbod. De rechtbank wijst in dit verband ook naar r.o. 2.3 van het arrest waarin expliciet is overwogen dat de gemeente in het kort geding niet vordert dat ingediende verzoeken niet worden behandeld, maar dat aan het indienen zelf beperkingen worden gesteld omdat dit resultaat op grond van de Awb niet kan worden bewerkstelligd.
De door verweerder thans in een groot aantal zaken gekozen weg van artikel 4:5 en/of 6:6 van de Awb, waar hij gelet op de ter zitting gegeven toelichting kennelijk bedoeld heeft eisers verzoek onderscheidenlijk bezwaar niet-ontvankelijk te verklaren wegens misbruik van recht en derhalve van overtreding van artikel 3:13 van Boek 3 van het BW, is onjuist omdat de artikelen 4:5 en 6:6 van de Awb niet voor dergelijke gevallen zijn bedoeld.
7.5
Mede op grond van het vorenstaande zal de rechtbank per zaak beoordelen of sprake is van misbruik van (proces)recht.
8. Bij uitspraak van 19 december 2013, ECLI:NL:RBROT:2013:10159, heeft deze rechtbank in drie beroepen van eiser gericht tegen beslissingen op bezwaar ten aanzien van de mededeling dat de beslistermijn betreffende een door eiser ingediende aanvraag of verzoek wordt verlengd, geoordeeld dat sprake is van misbruik van procesrecht. Daartoe is - samengevat - overwogen dat eiser kon weten dat het instellen van beroep tegen die besluiten kansloos was, nu hij gelet op eerder gevoerde procedures in redelijkheid geen positief resultaat van het rechtsmiddel kon en mocht verwachten.
Eiser heeft tegen deze uitspraak geen hoger beroep ingesteld.
9. Met de nu ter beoordeling voorliggende beroepen heeft eiser opnieuw beroep ingesteld tegen beslissingen op bezwaren gericht tegen de mededeling dat de beslistermijn betreffende een door hem ingediende verzoek wordt verlengd. De rechtbank is van oordeel dat eiser in deze gevallen misbruik maakt van de hem bij wet toegekende bevoegdheid om een bestuursrechtelijk rechtsmiddel aan te wenden. Dit misbruik dient te leiden tot niet-ontvankelijkverklaring van de beroepen van eiser.
10. Verweerder heeft de rechtbank verzocht eiser te veroordelen in de proceskosten. Nu er sprake is van kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht door eiser, is de rechtbank van oordeel dat ook voldoende reden bestaat om eiser met toepassing van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de door verweerder gevorderde proceskosten, zijnde de reiskosten van de twee gemachtigden van verweerder die ter zitting zijn verschenen. Deze kosten worden op grond van het bepaalde in artikel 2, eerste lid, onder c, van het Besluit proceskosten bestuursrecht toegekend tot het bedrag op basis van kosten van openbaar vervoer (overeenkomstig www.9292.nl) van (twee maal € 12,62) € 25,24.

Beslissing

De rechtbank
  • verklaart de beroepen niet-ontvankelijk,
  • veroordeelt eiser in de proceskosten die verweerder in het verband met de door eiser ingestelde beroepen redelijkerwijs heeft moeten maken, welke kosten worden begroot op € 25,24 ter zake van reiskosten.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.I. van Strien, voorzitter, en mr. C.A. Schreuder en
mr. J.M.M. Bancken, leden, in aanwezigheid van J. van Mazijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 december 2014.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.