In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 26 november 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser uit Maassluis en de Raad van Bestuur van de Sociale Verzekeringsbank. De eiser had een AIO-aanvulling ontvangen, maar deze werd per 1 juli 2009 ingetrokken. Tevens werd er een bedrag van € 11.803,55 teruggevorderd over de periode van 1 juli 2009 tot en met september 2013. De rechtbank heeft de zaak behandeld naar aanleiding van het bestreden besluit van 11 maart 2014, waarin de bezwaren van de eiser tegen de intrekking en terugvordering ongegrond werden verklaard.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser in strijd met zijn inlichtingenplicht heeft gehandeld door niet te melden dat hij onroerend goed in Marokko bezat. Dit onroerend goed werd ontdekt tijdens een rechtmatigheidsonderzoek dat door de Sociale Verzekeringsbank was ingesteld. De rechtbank oordeelde dat de onderzoeksbevindingen voldoende bewijs boden voor de conclusie dat de eiser eigenaar was van een woning in Marokko, en dat hij de op hem rustende inlichtingenverplichting had geschonden.
Eiser voerde aan dat de intrekking van de AIO-aanvulling onterecht was en dat hij niet de enige eigenaar van de woning was. Hij stelde ook dat de waarde van de woning niet correct was vastgesteld en dat hij recht had op vrijstelling van vermogen. De rechtbank verwierp deze argumenten en concludeerde dat de eiser niet had aangetoond dat hij recht had op de AIO-aanvulling. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit, maar liet de rechtsgevolgen in stand, en veroordeelde de verweerder tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van de eiser.