ECLI:NL:RBROT:2014:7544
Rechtbank Rotterdam
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Bestuurlijke boete opgelegd door De Nederlandsche Bank N.V. wegens overtreding van de Wet op het financieel toezicht
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 11 september 2014 uitspraak gedaan over verzoeken om voorlopige voorzieningen in verband met bestuurlijke boetes opgelegd door De Nederlandsche Bank N.V. (DNB) aan verschillende verzoekers wegens overtredingen van de Wet op het financieel toezicht (Wft). Verzoekster 1, een besloten vennootschap, kreeg een boete van € 200.000,- opgelegd voor het aantrekken van gelden van het publiek zonder de vereiste vergunning. De verzoekers 2, 3 en 4, die feitelijk leiding gaven aan de activiteiten van verzoekster 1, kregen elk een boete van € 100.000,-. De verzoekers maakten bezwaar tegen de besluiten van DNB en vroegen de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen om de vroegtijdige openbaarmaking van de besluiten te schorsen.
Tijdens de zitting op 28 augustus 2014, waarbij de verzoekers werden vertegenwoordigd door hun gemachtigde, werd de rechtmatigheid van de boete en de beslissing tot openbaarmaking van de besluiten besproken. De voorzieningenrechter oordeelde dat DNB terecht had vastgesteld dat verzoekster 1 het bankverbod had overtreden en dat de verzoekers 2, 3 en 4 feitelijk leiding hadden gegeven aan deze overtreding. De voorzieningenrechter concludeerde dat de opgelegde boetes niet in wanverhouding stonden tot de ernst van de overtredingen en dat er geen aanleiding was om de vroegtijdige openbaarmaking van de besluiten te schorsen.
De voorzieningenrechter wees de verzoeken om voorlopige voorziening af en oordeelde dat de boetes terecht waren opgelegd. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van bestuurders en feitelijk leidinggevenden in het kader van de Wft en de noodzaak om te voldoen aan de vereisten voor het uitoefenen van financiële activiteiten.