In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 3 april 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen twee eiseressen en de Autoriteit Consument en Markt (ACM) over opgelegde boetes wegens vermeende overtredingen van de Mededingingswet en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie. De rechtbank oordeelde dat ACM onvoldoende bewijs had geleverd voor de deelname van de eiseressen aan de gestelde overtredingen. De zaak begon met een clementieverzoek van een concurrent, wat leidde tot een onderzoek door ACM naar mogelijke prijsafspraken tussen verschillende ondernemingen in de glasindustrie. ACM had boetes opgelegd aan de eiseressen, maar de rechtbank oordeelde dat de clementieverklaringen van de betrokken concurrenten niet betrouwbaar waren, mede door sturende vraagstelling van ACM en inconsistenties in de verklaringen. De rechtbank concludeerde dat de eiseressen niet hadden deelgenomen aan de overtredingen en vernietigde het bestreden besluit van ACM. De rechtbank stelde ook dat de eiseressen recht hadden op vergoeding van hun proceskosten en het griffierecht. De uitspraak benadrukt het belang van betrouwbare bewijsvoering in mededingingszaken en de rechten van verdediging van betrokken ondernemingen.