Uitspraak
RECHTBANK Overijssel
[gedaagde],
1.De procedure
- de conclusie van antwoord;
2.Samenvatting
3.De feiten
- Re-design / re-engineering after realization of the prototype cottage in July 2022 and placement in Sep 2022. This partly stems from modification requests from Center Parcs and partly from modification necessities tot ensure manufacturability and quality.
- Longer than anticipated lead times on purchased materials
- Inability to achieve the planned production output of 1 module (i.e. a half cottage) per day
- Er staat op dit moment voor EUR 14 miljoen offertes uit. Hieruit leiden wij af dat er voldoende bestaansrecht is.
- Het acute probleem is een cash flow probleem.
- CP verstrekt exact genoeg liquide middelen om de eigenaar in staat te stellen de bedrijfsvoering van TIL voort te zetten
- CP heeft als belang dat het project tijdig en in goede kwaliteit afgerond wordt”
4.Het geschil
5.De beoordeling
ernstigverwijt – voldoende ernstig voor het aannemen van bestuurdersaansprakelijkheid – is echter geen sprake. [gedaagde] had de hoop dat er uit de uitstaande offertes een nieuwe opdracht voort zou komen. Dat er nog geen concrete opdracht was en dat er geen concrete aanwijzingen waren op grond waarvan [gedaagde] mocht verwachten dat er spoedig een nieuwe opdracht zou volgen, brengt nog niet mee dat hij redelijkerwijs moest beseffen dat die opdracht niet zou komen en dat Center Parcs daadwerkelijk zou worden benadeeld. Immers is ook de wetenschap dat er een – ook meer dan verwaarloosbaar, of zelfs een reëel – risico bestaat dat de vennootschap haar verplichting niet zou kunnen nakomen en geen verhaal zou bieden, (zonder meer) onvoldoende. Pas op het moment dat de bestuurder weet of redelijkerwijs behoort te weten dat de vennootschap in een zodanig slechte financiële toestand verkeert dat zij in feite niet meer in staat is haar crediteuren te voldoen (in technische zin failliet is) en enig concreet vooruitzicht op afdoende verbetering van die toestand ontbreekt, is er grond voor aansprakelijkheid. [gedaagde] zou dus alleen aansprakelijk zijn als hij redelijkerwijs geen hoop had kunnen hebben dat er een opdracht uit de offertes zou voortkomen. Maar de – in het geval van deze uitstaande offertes – lage conversiegraad was voor hem niet (subjectief) voorzienbaar. [gedaagde] had nog de goede hoop en verwachting dat de offertes zouden uitmonden in opdrachten. Volgens [gedaagde] waren er, in tegenstelling tot wat Center Parcs stelt, steeds twee medewerkers van TIL B.V. bezig met het binnenhalen van nieuwe opdrachten. [gedaagde] heeft ook onbetwist gesteld dat hij nog € 150.000,00 aan mensen en materiaal uit zijn andere B.V. in TIL B.V. heeft ingebracht. Dat [gedaagde] (objectief) had moeten voorzien dat de offertes niet zouden vallen, is door Center Parcs onvoldoende onderbouwd. De rechtbank concludeert dan ook dat [gedaagde] rekening moest houden met een mogelijk faillissement. Er bestond een risico op benadeling van Center Parcs, maar dat is een risico waar de bestuurders in hun hoedanigheid van bestuurder van TIL B.V. (mede gelet op het belang van de kans op het verdere voortbestaan van TIL B.V. en het belang van de medewerkers van TIL B.V. die van het voortbestaan van de onderneming afhankelijk zijn) Center Parcs onder de gegeven omstandigheden niet voor hoefden te behoeden. De situatie van TIL B.V. was niet zodanig dat [gedaagde] wist of redelijkerwijze behoorde te begrijpen dat TIL B.V. de lening niet zou kunnen terugbetalen. [gedaagde] mocht in dit geval de hoop hebben dat de financiële situatie van TIL B.V. de goede kant op zou gaan, al bleek die hoop achteraf ongegrond. Er kan dan ook niet gezegd worden dat sprake is van een ernstig verwijt bij TIL Beheer en [gedaagde] als bestuurders van TIL B.V.
op het moment van het aangaan van het Tweede Amendementwist dat TIL B.V. de daaruit voortvloeiende verplichtingen niet zou kunnen nakomen. Daarnaast geldt dat Center Parcs en TIL B.V., anders dan Center Parcs betoogt, in het Tweede Amendement zijn overeengekomen dat Center Parcs de betalingen enkel mocht stopzetten als er een faillissementsaanvraag of een surseance van betaling zou volgen. Daarvan was in mei 2023 nog geen sprake. Verder heeft Center Parcs onvoldoende onderbouwd dat de liquiditeitsprognose van 10 mei 2023, gelet op de kennis die TIL B.V. dat moment had, onjuist was. Dat de situatie in de prognose van 10 mei 2023 te rooskleurig werd voorgesteld, wordt door [gedaagde] ook gemotiveerd weersproken. Het begrote overschot daalde aanzienlijk en de kasstroom hing af van het vallen van de uitstaande offertes. Het betoog van Center Parcs dat zij bij een juiste kennis van de stand van zaken op z’n minst de laatste betaling van 30 mei 2023 niet gedaan zou hebben, slaagt evenmin. [gedaagde] heeft onweersproken gesteld dat de twee grote openstaande offertes, waaronder project Oss van 2,5 miljoen euro, pas op 30 mei 2023 van de hand werden gewezen, waardoor [gedaagde] vanaf dat moment geen andere keuze meer had dan het faillissement van TIL B.V. aan te vragen.
€ 8.714,00(2 punten x tarief € 4.357,00)